Slim, slimmer, slimst

  • 2106 woorden
  • leestijd is 11 minuten

Een hoge IQ-score lijkt heel begerenswaardig. Maar een garantie voor succes is het niet. Waarom kennis nuttiger is dan intelligentie.

Een hoogleraar, da’s niet niks. Zo iemand heeft toch wel een IQ van, nou, wat zou het zijn – 140? Een hoogleraar die op mijn faculteit hoog aanzien genoot, leek daar nog bovenuit te schieten. Stevige onderzoeken, prachtige boeken, inspirerende colleges. Een briljante wetenschapper.

Toch deed over hem een verhaal de ronde dat je aan al die brille liet twijfelen. Op een avond had de man een groep studenten over de vloer, en hij zou drankjes voor ze pakken. Hij ging de kamer uit – en bleef weg. Tot zijn vrouw hem riep. Toen kwam hij terug naar de woonkamer, en sprak daar de legendarische woorden: ‘Waar staat de koelkast?’

Wel weten hoe je uit onsamenhangende onderzoeksresultaten een overtuigend verhaal destilleert, maar in eigen huis niet kunnen beredeneren waar de koelkast staat. Ben je dan echt slim?

Goede kans dat mijn hoogleraar inderdaad helemaal niet zo’n duizelingwekkend IQ had. Dat zijn score gewoon op gemiddeld universitair niveau lag, zo rond de 117. Misschien zelfs nog daaronder. In academische kringen mag een IQ beneden de 117 dan minnetjes klinken, gezien het een feit dat de gemiddelde score binnen een bevolking per definitie 100 is, is iedereen met een score boven de 100 officieel al ‘begaafd’.

Er is ook genoeg bewijs dat je met een matige score best een eind kunt komen aan de universiteit. Zie de legioenen die zich via de Havo-HBO-route een weg naar de doctorandustitel banen. Onze minister van Volksgezondheid Ab Klink, doctorandus sociologie, legde een nog langere weg af: hij begon op de Mavo.

Of neem Robert Sternberg. Een paar jaar geleden maakte deze invloedrijke Amerikaanse intelligentieonderzoeker met enige bombarie bekend dat hij als scholier keer op keer laag scoorde op iq-tests. Niettemin wist de man een universitaire studie psychologie af te ronden, is hij gepromoveerd en schopte hij het tot directeur van een onderzoeksinstituut aan Yale. Het zal niet verbazen dat Sternbergs carrière draait om het aan de kaak stellen van onze IQ-obsessie.

Voor tachtig procent erfelijk

Want dat zíjn we, IQ-geobsedeerd. In Nederland gelukkig minder dan in de VS, waar schoolkinderen hun score haast op het voorhoofd gestempeld krijgen, maar wij kunnen er ook wat van. Eén puntje te weinig bij de Cito-toets en zeg maar dag tegen het VWO.

Een obsessie die de wind mee heeft sinds wetenschappers vaststelden dat onze intelligentie in hoge mate genetisch bepaald is. Maar liefst tachtig procent van de verschillen in IQ-scores tussen volwassenen is te verklaren door erfelijkheid, zo rekende biologisch psychologe Daniëlle Posthuma ons in 2002 voor op basis van onderzoek onder tweelingen. Sindsdien lijkt de nature-nurture-discussie voorgoed beslecht. Niks hopen dat het met goed onderwijs nog wat wordt; hoge schooltypes zijn alleen bestemd voor kinderen die daar van geboorte het hoofd voor hebben. En of je dat hebt, blijkt wel uit tests.

Zo simpel en deterministisch wil Posthuma zelf haar onderzoeksuitkomsten echter niet uitleggen. ‘Mijn resultaten geven aan dat nog altijd twintig procent van je IQ-score wordt bepaald door verschillen in de omgeving,’ zegt ze. ‘Bovendien bestaat een groot deel van de erfelijke component ook nog eens uit de reacties die jij met jouw genetische aanleg aan je omgeving ontlokt. Hoe je ouders en leraren met je omgaan, maar ook de hobbyclubs waar je voor kiest en de boeken die je uit de bibliotheek opduikt. Een kind dat in aanleg heel intelligent is, maar niet wordt gestimuleerd, zal zijn potentie misschien niet waarmaken. Terwijl een minder intelligent kind dat veel stimulans krijgt, een heel eind kan komen.’

Psycholoog Robert Sternberg was kennelijk zo’n minder intelligent kind dat uiteindelijk genoeg stimulans kreeg. Hij had het geluk een docent te treffen die lage scores als een uitdaging zag en de zijne wist op te krikken. Maar dat heeft hem zoals gezegd niet met het IQ-fenomeen verzoend. Hij hield het gevoel dat de school geen oog had gehad voor zijn andere kwaliteiten. Eenmaal volwassen bracht hem dat op de theorie van de ‘drie intelligenties’.

Wat IQ-tests meten, stelt Sternberg met die theorie, is slechts ‘schoolintelligentie’. Zij maakt dat je makkelijk lezen en rekenen leert en feitjes onthoudt. Maar in het ware leven gaat het om zoveel meer dan vlotjes reproduceren alleen. Daar moet je het net zo goed hebben van het vermogen in iedere situatie doeltreffend te handelen – door Sternberg ‘praktische intelligentie’ gedoopt – en het vermogen verbanden te zien en een nieuwe aanpak te verzinnen – oftewel ‘creatieve intelligentie’.

Stampwerk maakt slim

Sternberg biedt een intelligentieplaatje waar mijn koelkastzoekende hoogleraar aardig in past. Oké, je kunt vraagtekens plaatsen bij zijn praktische intelligentie, maar met zijn originele onderzoeksopzetten en meeslepende verslagen gaf hij blijk van een bijzonder grote creatieve intelligentie.

Er is echter iets wat hem nóg meer kenmerkte. Iets wat ik in Sternbergs intelligentieopvatting niet terugvind. De enorme kennishonger van mijn prof. Zelfs na zijn emeritaat kwamen we hem nog regelmatig tegen in de universiteitsbibliotheek. De man deed gewoon niets liever dan zijn reeds fenomenale kennis uitbreiden.

En dat laatste speelt beslist ook een grote rol als het om intelligentie gaat, stellen de Oostenrijkse cognitiepsychologen Aljoscha Neubauer en Elsbeth Stern in hun onlangs verschenen boek Lernen macht intelligent. Net als Sternberg houden zij IQ-scores voor een overschat fenomeen. Net als hij beschouwen zij al die tests als van de realiteit losgezongen. Je kunt er nog zo goed op scoren, betogen zij, zolang je basisvaardigheden als lezen en rekenen verwaarloost blijft dat puntental een abstractie. Pas door een in aanleg pienter brein te vullen met feitjes en inzichten, geef je het de gelegenheid zijn potentiële intelligentie daadwerkelijk te ontvouwen.

Dat mag klinken als een knoeperd van een cliché, maar kauwt u er toch even op. Zelfs met een IQ van 130 had ik Lernen macht intelligent niet kunnen lezen als ik geen Duits had geleerd. En dat op zijn beurt had ik nooit kunnen leren als ik niet eerst was gekweld met het verschil tussen meewerkende en lijdende voorwerpen. Vrijwel alles wat wij leren, bouwt voort op kennis die we reeds bezitten, en vormt op zijn beurt weer een ondergrond waarop nieuwe kennis kan worden verankerd.

Maar van lezen alleen wordt een mens natuurlijk niet intelligenter. Daarvoor is meer nodig: erover nadenken, de dingen die je nog niet helemaal duidelijk zijn elders opzoeken, voor jezelf formuleren hoe het zit. Dán gebeuren er dingen in je hoofd die je duurzaam slimmer maken. In neurofysiologische termen: er vindt synaptogenese plaats. Dat wil zeggen dat er nieuwe verbindingen ontstaan tussen cellen in je brein. Ook worden reeds bestaande verbindingen versterkt. Hoe vaker de kennis in ons hoofd wordt ‘opgevraagd’ en aan andere info gelinkt, hoe krachtiger ons ‘kennisnetwerk’ wordt.

En dát, schrijven Neubauer en Stern, geldt voor elk brein. Een matig intelligent brein is dus net zo goed tot synaptogenese in staat als een slim brein. Beide gaan ze efficiënter werken en breder associëren naarmate ze meer gebruikt worden. Of, zoals de Oostenrijkers het formuleren: ‘Een bovengemiddelde intelligentie is geen voldoende voorwaarde voor goede prestaties. Beslissend is de toegang tot een goed georganiseerde en veelomvattende kennisbasis. Intelligentie heeft slechts een indirecte invloed, doordat ze het verwerven en oproepen van die kennis regelt.’

Domme en slimme schakers

Want natuurlijk, geven de Oostenrijkers toe: intelligente mensen kunnen kennis wel makkelijker onthouden en uit het brein opdiepen. Als slimmerd X en gemiddeld intelligent persoon Y zich tegelijkertijd en met dezelfde inzet in hetzelfde vakgebied beginnen te bekwamen, zal X er na een jaar beslist beter in zijn dan Y.

Maar zulke situaties komen in de alledaagse realiteit zelden voor. Werkgevers bijvoorbeeld zullen in de praktijk eerder voor de beslissing komen te staan of ze een intelligente maar onervaren kandidaat moeten aannemen of een ervaren maar minder intelligente kandidaat. En dan is het maar helemaal afhankelijk van de tijd en moeite die ze in zo’n werknemer willen investeren of ze wel de voorkeur moeten geven aan die slimme.

Neubauer en Stern verwijzen daarbij naar een serie ‘expert-novice’-onderzoeken: experimenten waarin deelnemers taken moesten verrichten op een bepaald gebied waarin ze hetzij geoefend (expert), hetzij beginneling (novice) waren. Het ging daarbij onder andere om schaken en muziek. Steeds werden de deelnemers in vier groepen onderverdeeld. Groep 1 bestond bijvoorbeeld uit mensen met een benedengemiddelde intelligentie en weinig schaakervaring; groep 2 bestond uit zeer ervaren maar ‘domme’ schakers; groep 3 had weinig schaakervaring, maar was wel slim en groep 4 bestond uit zeer ervaren én zeer slimme schakers.

De resultaten waren niet mis te verstaan: alleen een degelijke kennisbasis blijkt tot goede prestaties te leiden. ‘Domme’ schakers doen het dus net zo goed als slimme! En ontbreekt de kennis, dan blijkt een hogere intelligentie daar nauwelijks voor te compenseren; slimme beginnelingen doen het lang niet altijd beter dan de minder slimme…

De Duitse psycholoog Wolfgang Schneider kwam op grond van zulke onderzoeksuitkomsten op de drempelwaardetheorie. Deze stelt dat op elk kennis­gebied voor goede prestaties een bepaald minimum aan intelligentie – de drempelwaarde – noodzakelijk is, en dat die waarde voor sommige gebieden behoorlijk hoog kan liggen; maar bóven die drempelwaarde voegt extra intelligentie weinig toe, terwijl elk beetje kennis meer een prestatieplus betekent. Om het ver te schoppen in de fysica, moet je dus waarschijnlijk wel minimaal een IQ van 125 hebben, maar hoger dan dat is niet per se nodig. Terwijl een surplus aan leergierigheid dan wél verschil uitmaakt.

In de brandkast

De conclusie is duidelijk: wie niet bijzonder slim is, maar wel een doorzetter, kan een heel eind komen. Zo iemand weet zijn beperkte iq als het ware goed te kapitaliseren. Terwijl slimmerds die liever lui dan moe zijn, hun IQ-kapitaaltje als het ware in de brandkast laten verstoffen.

Vreemd genoeg is dat laatste wel wat veel intelligente mensen doen, schrijft Carol Dweck in haar boek Mindset. De Stanford-psychologe deed jarenlang onderzoek naar het verband tussen motivatie en prestatie en zag op een gegeven moment dat het besef slim te zijn een vreemde uitwerking kan hebben op scholieren en studenten. Een deel van hen gaat zijn inspanningen erop richten die slimheid steeds opnieuw voor de buitenwereld te bevestigen. Zodra ze een lastige opdracht krijgen, haken ze af. Zakken zij voor een tentamen, dan zullen ze eerder hun toevlucht nemen tot een studierichting die ze makkelijker afgaat dan concluderen dat er harder gewerkt moet worden.

Hoe kan kennis van hun eigen intelligentie bij sommige mensen tot zulk zelfbeperkend gedrag leiden? Dweck zoekt de verklaring in de ‘intelligentietheorie’ die ze aanhangen. Bewust of onbewust hebben we namelijk allemaal een bepaalde theorie over intelligentie in ons achterhoofd, betoogt ze: ofwel de entiteitstheorie, ofwel de groeitheorie.

Groeidenkers zien intelligentie niet als een vaststaand gegeven, maar als iets wat zich in de loop van je leven kan ontwikkelen. Deze mensen hebben in Dwecks terminologie een ‘growth mindset’. Ze beschouwen leren als iets leuks, ze steken graag moeite in het verbeteren van hun vaardigheden en ze zien hersenkrakers als een uitdaging, niet als een bedreiging van hun imago.

Entiteitsdenkers daarentegen beschouwen intelligentie als een reeds bij je geboorte bepaald gegeven waaraan weinig meer te veranderen valt. Deze mensen hebben een ‘fixed mindset’. Omdat ergens hard voor moeten werken in hun ogen een teken van ?intelligentietekort is, doen ze liefst taken waarvan ze weten dat ze er moeiteloos in zullen excelleren. Het mag duidelijk zijn dat deze instelling ze uiteindelijk minder expertise oplevert dan de tanden-erin-houding, hoe hoog hun IQ ook is.

Maar hoe komen mensen aan hun ‘mindset’? Dat heeft alles te maken met hoe ze zijn opgevoed, zegt Dweck. Vertellen we onze kinderen steeds hoe slim ze zijn, of juist dat ze ergens het talent voor missen? Dikke kans dat ze zich dan de fixed mindset eigen maken. Zulke opmerkingen bevestigen namelijk impliciet het beeld dat prestaties een gevolg zijn van statische persoonskenmerken, niet van inspanningen. Terwijl reacties in de trant van ‘Ik zie dat je er hard voor gewerkt hebt’ of – in geval van tegenslag – ‘oefening maakt de meester’ – eerder tot een ‘growth mindset’ leiden.

Groeidenken

Mijn prof kon in zijn eigen huis de koelkast niet vinden. U en ik zouden ons daarvoor schamen. Hij niet. Hij bleef zoeken tot zijn vrouw hem terugriep. Toen gaf hij zonder gêne toe dat hij gefaald had.

Ik durf te wedden dat mijn prof in zijn jeugd zelden te horen kreeg dat hij zo geweldig slim was. Maar er was vast iemand die regelmatig op zijn bol klopte en zei: ‘Van lezen wordt een mens nooit dommer.’ Hoe dan ook, de man was het schoolvoorbeeld van een groeidenker. Misschien dat hij de drempel van de universiteit maar net had weten te nemen, maar tegen de tijd dat hij met emeritaat ging, torende hij hoog boven iedereen uit. Het is dat keukeninrichting hem niet interesseerde, anders was hij ook op dat terrein beslist een topper geworden.

auteur

Anne Pek

Anne Pek is (wetenschaps)journalist en eindredacteur.

» profiel van Anne Pek

Lees ook deze artikelen

Hoogbegaafd kind heeft veel te leren
Artikel

Hoogbegaafd kind heeft veel te leren

Het is een misverstand te denken dat zeer slimme kinderen er vanzelf wel komen. Juist bollebozen moeten leren hoe ze hun hersens l...
Hoe beleef jij seks in de vakantie?
Branded content

Hoe beleef jij seks in de vakantie?

De temperatuur buiten stijgt, maar ook zeker in de slaapkamers. In de zomermaanden is het namelijk heet tussen de lakens, want we ...
Column Peggy van der Lee: Bomen snoeien
Artikel

Column Peggy van der Lee: Bomen snoeien

De meesten van ons noemen het een hofje, voor mijn oude buurvrouw was het ‘de poort’. De poort, waarachter we samen leefden.
Column Peggy van der Lee: Bomen snoeien
Artikel

Column Peggy van der Lee: Bomen snoeien

De meesten van ons noemen het een hofje, voor mijn oude buurvrouw was het ‘de poort’. De poort, waarachter we samen leefden.
Geloof in vrije wil beïnvloedt succes
Kort

Geloof in vrije wil beïnvloedt succes

Neem jij de vrijheid om uit te blinken?
Robert Sternberg over intelligente mensen
Interview

Robert Sternberg over intelligente mensen

Een hoog IQ lijkt een garantie voor succes. De Amerikaanse IQ-expert Robert J. Sternberg denkt daar heel anders over. Succesvolle ...
Heeft je kind een hogere intelligentie dan gemiddeld?
Kort

Heeft je kind een hogere intelligentie dan gemiddeld?

Wat betekent het als een kind al ruim voor zijn tweede een zin van minstens drie woorden kan vormen?
Waarom jongere kinderen betere beslissingen nemen
Kort

Waarom jongere kinderen betere beslissingen nemen

Jonge kinderen (van 4) nemen net iets betere beslissingen dan oudere kinderen (vanaf 6), ontdekten psychologen aan de Universiteit...
Karakter versus IQ: dit is bepalend voor schoolsucces
Kort

Karakter versus IQ: dit is bepalend voor schoolsucces

Lang dacht men dat vooral het IQ bepalend is voor het schoolsucces van kinderen. Maar er spelen veel meer eigenschappen een rol, b...
Sensitieve ouders, slim kind
Kort

Sensitieve ouders, slim kind

Hoe beter ouders inspelen op de behoeften van hun kinderen, hoe beter die kinderen zich op breingebied ontwikkelen. En: vaders zij...
4120