ls hagedissen zitten we op de terrassen als de eerste voorjaarszon zich aandient, de gezichten in aanbidding naar de hemel geheven. Niks geeft de diersoort mens zo’n opkikker als een lichtbad. Vandaar ook dat richtlijnen zijn opgesteld voor de minimale hoeveelheid lux waarop wij tijdens onze productieve uren recht hebben. Zo wordt een kantoorwerker geacht aan zijn bureau minimaal vierhonderd lux te vangen. In de gang moet de baas hem met 150 lux bijlichten en in de parkeergarage wordt hem nog altijd 75 lux gegund. Krijgt een mens te weinig licht, dan wordt hij somber en sloom, vandaar.
Heel anders is het gesteld met het lichtrantsoen van het vleesvarken. Ook een productiefactor van jewelste: 24 uur per dag bezig met groeien, ruim vijf kilo per week. Toch heeft het beest in de bio-industrie wettelijk slechts recht op veertig lux. Dat bovendien maar acht uur per dag – daarna mogen de lampjes uit. En anders dan de mens kan het vleesvarken niet naar buiten.
Choquerende feiten voor wie zelf net een daglichtlamp heeft gekocht om de winterdepressie voor te blijven. Wat doen we onze toekomstige hamlappen aan? Geef ze licht en buitenlucht!
Een antropomorfe reactie, meent de varkenshouderij. We projecteren onze eigen wensen op dieren en kijken niet naar wat die zelf nodig hebben. Ooit gezien hoe varkens in het wild leven? Ze gaan bij voorkeur in de ochtend- en avondschemering op pad om naar voedsel te zoeken, en doen dat niet met hun ogen, maar met hun neus – die uiterst gevoelig is, zowel qua reuk als qua tastzin.