‘Ik trainde op twee dropjes’
Vier jaar had Thekla (24) anorexia. Ze is professioneel volleybalster en psychomotorisch therapeut.
‘Het gekke is dat ik heel lang de illusie heb gehouden dat het goed met me ging. Ik hield mezelf voor dat ik met twee dropjes genoeg energie had voor een training. In werkelijkheid nam mijn spiermassa af en kreeg ik last van duizeligheid.
Mijn concentratie verdween; in mijn hoofd was ik alleen maar bezig met wat ik ging eten en hoeveel ik had verbrand. Ik heb weleens om twee uur ’s nachts nog rondjes gelopen omdat ik te weinig beweging had gehad.
Ik wilde alles goed doen: de perfecte studente, dochter, vriendin én sporter zijn. Ik leefde voor anderen, alleen over mijn eten had ik zelf controle.
Dat is hoe ik het achteraf kan uitleggen. Niet ikzelf maar mijn omgeving heeft uiteindelijk gezegd: zo gaat het niet langer. Ik mocht niet meer trainen en mijn studiebegeleider pakte op een gegeven moment de telefoon en zei: “Je gaat nú je huisarts bellen.”
Zo kwam ik uiteindelijk bij een kliniek voor eetstoornissen terecht, waar ik een paar keer per week naartoe ging. Die therapie versterkte mijn eetstoornis alleen maar. Ik moest thuis alle calorieën die ik binnenkreeg opschrijven en raakte verstrikt in calorieën tellen en afwegen.
Uiteindelijk ben ik in de vijfdaagse opvang gekomen en dat was een verademing. Ik hoefde niet meer na te denken, dat werd voor mij gedaan. Van mezelf mocht ik niet eten, maar daar móést ik eten. En dat vond ik nog fijn ook. Als we een lekker tussendoortje hadden, dacht ik: kom maar door.
Ondertussen heb ik geleerd om naar mezelf te luisteren, naar wat ík wil en wat goed is voor mij. Als ik nu vroeg naar huis wil van een feestje, dan doe ik dat. En dat blijken anderen niet eens raar te vinden. Ik weet nu dat ik me dingen in mijn hoofd haalde die er helemaal niet waren.’
‘In de kliniek zat ik tussen de pubermeisjes’
Helmie (56) is dramadocent. Ze had veertig jaar anorexia.
‘Mijn vader heeft me als kind seksueel misbruikt. Toen het op mijn 14de stopte, ben ik gaan lijnen. Ik vond mezelf te dik, wat ik helemaal niet was. Maar als ik me richtte op lijnen, vervaagden de herinneringen aan het misbruik. Ik kon niet meer stoppen en wilde steeds minder wegen. Op een gegeven moment voelde ik niks meer.
Toen ik rond de dertig kilo woog, werd ik opgenomen in het ziekenhuis. Er volgden in de loop der jaren nog verschillende opnames en therapieën, maar die waren altijd gericht op mijn trauma. Als ik dat had verwerkt, zou de eetstoornis vanzelf weggaan, was de gedachte.
Dat gebeurde niet. Ik bleef de eetstoornis in stand houden, soms ging het iets beter, dan weer slechter. Als ik niks at, werd ik niet geconfronteerd met al die nare gevoelens. Mijn wereld was klein: ik was het liefst thuis, meed onverwachte situaties en ging nooit uit eten.
Drie jaar geleden ging het weer bergafwaarts met me. Ik kon bijna niks meer eten en viel enorm af. Ik dacht: óf ik ga er nu voor de laatste keer wat aan doen, óf ik stop met leven.
Ik ben toen voor het eerst voor mijn eetstoornis behandeld. Dat ik in die kliniek tussen pubermeisjes zat, vond ik niet erg. Als ik maar zou genezen. Er kwamen daar veel herinneringen aan het misbruik boven. Ik raakte al in paniek als ik bijvoorbeeld witte saus zag, omdat dat bepaalde associaties opriep.
Na een traject van bijna twee jaar kan ik eindelijk zeggen dat ik er mag zijn, ondanks wat ik allemaal heb meegemaakt. Ik ga nu met mensen uit eten, blijf voor de gezelligheid langer op mijn werk hangen en ben zelfs voor het eerst van mijn leven verliefd geweest.
Ik ben zo blij dat ik dit alsnog mag meemaken. Maar soms rouw ik om wat ik heb gemist. Dan denk ik: wat jammer dat ik dit nu pas kan.’
‘Ik was trots op de diagnose’
Joost (25) werkt en wil volgend jaar weer gaan studeren. Joost leed drie jaar aan anorexia.
‘Ik heb lang gehoopt dat iemand tegen me zou zeggen: je hebt een eetstoornis. Zelf hulp zoeken deed ik niet, want ik vergeleek mezelf voortdurend met anderen.
In een boek over eetstoornissen las ik bijvoorbeeld dat iemand een lager BMI had dan ik. Bij mij was het dus nog niet ernstig genoeg. Mijn huisarts zag dat anders en verwees me door naar een centrum voor eetstoornissen, waar ik ook terecht zou kunnen met onverklaarbaar gewichtsverlies. Dat laatste verlaagde de drempel voor mij.
Toen ik eenmaal de diagnose anorexia kreeg, had ik – onbewust – bereikt wat ik wilde bereiken: erkenning voor het feit dat ik een ernstig probleem had. Ik was bijna trots dat het me gelukt was om zo weinig te wegen dat ik in behandeling moest. Daarna kon ik het loslaten. Tegelijkertijd dacht ik ook: zo wil ik niet verder leven.
Mijn eetstoornis had veel met onzekerheid te maken. Ik dacht nogal slecht over mezelf, vond dat ik niks bereikte. Mijn leven voelde soms leeg. Nadenken over eten, calorieën tellen, wegen, uitvluchten zoeken: het vulde de leegte op.
Als ik op de weegschaal stond en zag dat ik weer minder woog, voelde dat goed. Maar die euforie hield altijd maar kort aan. De rest van de tijd was het extreem naar om geobsedeerd te zijn door eten en gewicht. Of ik nou werkte, sportte of met vrienden op pad was, altijd dacht ik aan eten.
Tijdens de behandeling voelde het alsof ik toestemming kreeg om te eten. Dat was fijn. Ik nam alles wat me werd opgedragen. De regels waren veranderd, van: “zo weinig mogelijk eten” in “vier boterhammen ’s ochtends, vier ’s middags, enzovoort.”
Sinds een jaar is eten wat normaler geworden. Maar omdat ik er zo obsessief mee bezig ben geweest, weet ik wel precies hoeveel calorieën ergens in zitten, welke producten gezond en juist slecht voor je zijn. Die kennis verdwijnt niet zomaar.’
‘Afvallen zou me vrienden brengen’
Iris (18) woont nog thuis. Ze had drie jaar boulimia toen ze naar een speciaal kamp ging.
‘Eten was voor mij een hel. Elk eetmoment was een gevecht in mijn hoofd. Ik wilde dun zijn. Ik kwam op pro-ana websites met tips om af te vallen, probeerde over te geven.
Als ik een keer een koekje at, fluisterde de eetstoornis dat het nu toch al verpest was en dat ik net zo goed alles kon eten wat ik wilde. Om dan vervolgens twee pakken leeg te eten. Plus een schaal chips, een zak snoep en een bak ijs. Want daarna kon alles er toch weer uit.
Alleen mijn ouders zagen wat ik mezelf aandeed. Ik had een gezond gewicht en de eetbuien hield ik uit schaamte verborgen voor de buitenwereld.
In 2014 ging ik naar een kamp voor jongeren met een eetstoornis. Het leek me fijn om steun te vinden bij lotgenoten. Daar heb ik voor het eerst open gepraat over wat er achter mijn eetstoornis zat.
Op de basisschool ben ik jarenlang gepest. Omdat ik te dik was, dacht ik. Afvallen zou me vrienden brengen. Inmiddels weet ik dat dit onzin is. Een eetstoornis isoleert je juist, het zorgt ervoor dat je je alleen voelt. En het put je uit.
Op kamp moest ik volwaardig eten en mocht ik niet overgeven, anders zou ik direct naar huis gestuurd worden. Dat was zwaar. Het was een strijd tussen willen blijven bij mensen die me steunden en de eetstoornis die de controle terug wilde over mijn gedrag en denkpatronen.
Na het kamp had ik nog een weddenschap lopen met een van de begeleiders: als ik voor de lente genezen zou zijn, kreeg ik van haar een tatoeage. Ik zette alles op alles en het is me gelukt.
Ik eet nu wanneer ik wil en wat ik wil, zonder schuldgevoel. Het valt me op dat ik opeens zeeën van tijd overheb. Tijd die ik eerst kwijt was aan nadenken over eten.’
‘Na een boterham voelde ik me moddervet’
Debby (22) is au pair. Ze leed vier jaar aan anorexia, maar heeft weer een gezond gewicht.
‘Toen ik na jaren mijn eerste boterham met vlokken nam, dacht ik: hier doe ik het voor. Ik at dat altijd bij mijn oma, maar sinds mijn eetstoornis durfde ik het niet meer. Die eerste keer was wel super eng.
Voor mijn gevoel werd ik van die ene boterham al moddervet. Maar hij smaakte goed. Het is oké, zei ik tegen mezelf, iedereen eet dit, waarom zou ik het niet mogen? Vanaf dat moment ging het steeds iets beter met me.
In de jaren daarvoor was afvallen het enige wat lukte. Ik was enorm onzeker: over mijn lichaam, over mijn prestaties, over wat anderen van me vonden.
Ik deed met veel plezier een sportopleiding, maar werd geweigerd voor de vervolgopleiding omdat ze me te onzeker vonden. Dat kan niet als je sportdocent bent. Sporten, dáár was ik goed in. Toen dat van me werd afgenomen, verdween mijn laatste beetje zelfvertrouwen.
Binnen vijf, zes maanden viel ik vijfentwintig kilo af. Mijn moeder kwam een keer de badkamer binnen toen ik me aan het omkleden was. Ze schrok zich rot.
Natuurlijk, ze wist wel dat ik was afgevallen. Maar toen zag ze pas dat ik niet meer was dan een velletje met botjes. Het werd duidelijk: ik had een eetstoornis.
Er volgden drie ziekenhuisopnamen en vier behandelingen in klinieken. Om steeds zo snel mogelijk te worden ontslagen, deed ik me beter voor dan ik was. Thuis ging ik dan door met afvallen.
Tijdens de laatste opname was de therapie gericht op: wie ben ik en wat wil ik bereiken? Ik kwam erachter dat ik maar één ding wilde: een normaal leven. En dat heb ik nu.
Op dit moment werk ik als au pair, maar volgend jaar wil ik weer gaan studeren. Ik ben nu tevreden over mijn lichaam. Natuurlijk, er zullen altijd “puntjes” blijven. Maar dat heeft iedereen.’
De weg naar herstel
Voor mensen met een eetstoornis zijn de vooruitzichten op volledig herstel steeds gunstiger geworden. Voorheen kreeg 50-70 procent van de patiënten bij wie het gewicht wel goed hersteld was, toch weer een terugval.
Inmiddels is dat beeld veel positiever: studies laten een kans op terugval zien van nog maar 15 procent bij patiënten die langere tijd in psychotherapie zijn geweest. Voor 85 procent van de patiënten van anorexia of boulimia nervosa is dus duurzaam herstel mogelijk.
Waar komt deze verbetering in de herstelkansen vandaan? Allereerst is er meer bekend over eetstoornissen waardoor de diagnose vaker in een vroeg stadium wordt gesteld.
En hoe eerder de stoornis is ontdekt, hoe minder moeilijk ‘de weg terug’. Maar de grootste winst wordt behaald door de toegenomen effectiviteit van behandelingen.
Greta Noordenbos, universitair docent aan de Universiteit van Leiden en specialist op het gebied van eetstoornissen: ‘De afgelopen jaren hebben we veel geleerd over eetstoornissen en weten we veel beter wat duurzaam herstel inhoudt.
Vroeger sprak men van herstel als het eetgedrag en het gewicht genormaliseerd waren. Inmiddels is overduidelijk dat je er met deze verbeteringen nog lang niet bent. Bij veel patiënten die lichamelijk herstel laten zien, zit de ziekte nog volop in hun hoofd.
Zij hebben bijvoorbeeld nog steeds een verstoord lichaamsbeeld – ze voelen zich heel dik – en zijn nog veel bezig met calorieën tellen, overmatig sporten of andere obsessieve manieren om het gewicht te beheersen.’
Patiënten en behandelaars zijn het er volgens Noordenbos over eens dat je herstel veel ruimer moet definiëren. ‘Een patiënt is pas genezen als hij of zij ontspannen met eten kan omgaan, positief over zichzelf en het lichaam denkt, lastige emoties goed kan hanteren en weer normaal deelneemt aan het maatschappelijk leven, bijvoorbeeld met een studie of baan.
Pas dan is de patiënt voldoende weerbaar en zal hij niet terugvallen op momenten dat het tegenzit. Behandelingen richten zich dus nu op al deze aspecten van herstel.’ Uit nog lopend onderzoek blijkt het succes van deze terugvalpreventie.
Terugval-uitlokkers kunnen bijvoorbeeld zijn: ziekte, vakantie, een emotionele gebeurtenis of een examen. In zulke omstandigheden kan een patiënt uit balans raken en teruggrijpen naar oude manieren om met moeilijkheden om te gaan.
Je moet dan je uitlokkers kennen, de terugvalsignalen kunnen herkennen en weten wat er nodig is om het tij te keren. Hulp van familie of vrienden is hierbij ook belangrijk.
Elke patiënt ontwikkelt een persoonlijke preventie-aanpak. Bijvoorbeeld: Als ik merk dat ik weer de neiging heb om te weinig te eten, zorg ik dat ik maaltijden op vaste tijden plan en dat ik in gezelschap van mijn ouders eet. Hoe meer op maat dat plan is, hoe groter de kans dat het werkt.
‘De meest toegepaste therapie bij eetstoornissen is cognitieve gedragstherapie,’ zegt Mirjam Lammers. Zij is klinisch psycholoog en hoofd behandeling bij het expertisecentrum voor eetstoornissen Amarum.
‘In die therapie staat het doorbreken van vaste, belemmerende gedachtenpatronen rond eten, lichaam en gewicht centraal. Nieuw is dat we steeds meer individueel maatwerk proberen te bieden in de behandeling.
We doen tussentijdse evaluaties: slaat de behandeling aan? Als het herstel stagneert, dan kijken we hoe dat komt. Is er bijvoorbeeld sprake van een onverwerkt trauma uit de vroege jeugd? Dan pakken we dat als eerste aan en hervatten pas daarna weer de aanpak van het eetprobleem. Zo kunnen we onze patiënten beter helpen.’
De behandelingen van anorexia en boulimia nervosa duren natuurlijk ook langer, nu die veelomvattender zijn geworden. Hoelang, dat verschilt per patiënt en hangt onder meer samen met de fase waarin de diagnose wordt gesteld en de complexiteit van de oorzaken.
Bij veel anorexia- en boulimiapatiënten is na het eerste lichamelijke herstel nog een therapieperiode van ongeveer anderhalf jaar nodig. Voor de toekomst kunnen de herstelkansen verder omhoog, denkt Greta Noordenbos.
‘Het gebeurt nog te vaak dat een ondervoede patiënt uit het ziekenhuis wordt ontslagen nadat het gewicht voldoende is verbeterd, zonder dat er een gespecialiseerde behandelaar van eetstoornissen is ingeschakeld. Dat is een gemiste kans: als je sneller start met een psychotherapeutisch programma, is de kans op duurzaam herstel groter.’
Een andere wens op Noordenbos’ lijst: meer aandacht voor preventie. ‘We zien dat bij het ontstaan van een eetstoornis altijd een vaste groep risicofactoren aanwezig is: negatief zelfbeeld, negatieve lichaamsbeleving en negatieve emoties zoals somberheid.
Het zou prachtig zijn als je deze aspecten bij jonge meiden kon signaleren en aanpakken voordat de ‘nep-oplossing’ in de vorm van een eetstoornis kan ontstaan.
In België experimenteren schoolbegeleiding en jeugdgezondheidszorg met samenwerking. Leerlingen worden jaarlijks gescreend op de risicofactoren. Meiden die hoog scoren worden in gesprekken geholpen met hun zelfbeeld verbeteren of emotionele problemen op een goede manier oplossen.
Ook zijn lespakketten over het verstevigen van zelfvertrouwen van scholieren in ontwikkeling. Daarmee zouden we in Nederland ook veel kunnen bereiken.’
Meer lezen? Greta Noordenbos, Een eetstoornis overwinnen, kan dat? De nieuwste antwoorden op vragen over kenmerken, achtergronden, behandeling en herstel, de Tijdstroom, 2014