Woensdag 23 augustus 2006, iets voor enen ’s middags. Boven het Weense voorstadje Strasshof hangt een lome warmte. En dan komt uit een garage in een hoog omheinde tuin plotseling een lijkbleek meisje gerend. Terwijl achter haar de stofzuiger waarmee ze een auto schoonmaakte monotoon doordraait, klimt zij over hekken en heggen en holt ze door een serie tuintjes. Ze belt ergens aan, maar er wordt niet opengedaan.
Dan ziet ze achter een keukenraam een oudere vrouw staan. Ze bonst op het venster. De vrouw weigert eerst open te doen; dit is geen buurt waar mensen elkaar zomaar vertrouwen. En als ze besloten heeft het meisje toch te woord te staan – binnenlaten is er niet bij – weigert ze vervolgens het kind haar telefoon in handen te geven. Ze zal zelf de politie wel bellen.
Dit is niet zoals Natascha Kampusch (want over haar gaat het hier) zich de eerste minuten van haar ontsnapping had voorgesteld. En een voorstelling hééft ze. ‘Ik had genoeg tijd om me voor te bereiden,’ zal ze daar later met het haar kenmerkende gevoel voor humor over zeggen. Natascha rent haar vrijheid zelfs tegemoet met een heel scenario in haar hoofd. Ergens bovenaan staat: meteen contact opnemen met de politieafdeling die haar zaak al jaren onder handen heeft. Maar de wantrouwige vrouw in het tuintje belt nu het nabijgelegen bureau Gänserndorf, waarop twee onwetende dienders komen aangekard. Een riskante vertraging, want wie weet is haar ontvoerder haar al op het spoor.