In de zomer van 1996 haalde het gorillavrouwtje Binti Jua in de dierentuin bij Chicago het wereldnieuws. Ze raapte een driejarig jongetje op dat van zes meter hoogte haar verblijf binnen was gevallen, wiegde de jongen zachtjes heen en weer en hield andere gorilla’s op afstand. Uiteindelijk legde ze de bewusteloze jongen voorzichtig bij de ingang van de kooi neer, waar de verzorgers hem konden weghalen. Binti werd dat jaar door het blad People tot een van de ‘meest intrigerende personen’ van het jaar uitgeroepen, en door Newsweek tot ‘heldin van het jaar’.
Was dit hét bewijs dat dieren, en zeker de mensapen, net als wij, medeleven kennen en zich kunnen inleven in een ander? Handelde Binti uit goedheid en empathie of deed ze, zoals sommige mensen zeiden, gewoon wat haar was geleerd? Raapte ze gewoon dingen op die in haar kooi vielen, zonder er iets bij te voelen?
Het verhaal van Binti staat niet op zichzelf. Anekdotes over dieren die zich buitengewoon menselijk gedragen, zijn er genoeg. Afgelopen september kwam nog in het nieuws dat een kangoeroe het leven van zijn baasje had gered. Toen die klem kwam te zitten onder een boom, hupte de kangoeroe snel naar huis en bonsde net zolang met zijn knuistjes op de deur tot zijn bazin was gealarmeerd. Dolfijnen staan erom bekend dat ze een soortgenoot die in problemen verkeert, met zijn allen proberen drijvende te houden. In het laboratorium schieten zelfs ratten een soortgenoot te hulp die door onderzoekers de lucht in is gehesen. Ze drukten snel op een pedaaltje waarmee ze de rat naar beneden konden laten zakken. Zouden ze medelijden hebben met hun spartelende vriend? En wat te denken van de olifant die jaren na dato nog terugkeert naar het karkas van haar overleden moeder om er liefdevol met haar slurf overheen te strelen?
‘Ha, daar begint het geduvel!’, zegt oud-hoogleraar gedragsbiologie Jan van Hooff. ‘Zodra je ‘liefdevol’ zegt, ben je onzuiver bezig. Het gedrag zegt niet per se iets over de innerlijke staat van het dier. Een olifant heeft zeker emoties. Daar bestaat geen twijfel over, ze zijn gehecht aan hun familie, en voor zulke groepsdieren is het nogal wat om hun moeder te zien sterven. Die plek waar moeder stierf, kan door Pavloviaans leren geassocieerd worden met een emotie. Als ze daar na een jaar weer komen en er ligt nog een halfvergaan lijk, dan kunnen ze dat weer herkennen. Het wil echter nog niet zeggen dat hij zijn moeder mist en denkt: “Ach moedertje, wat heb je het zwaar gehad.—’
De noodzaak van hechting
Omdat dieren ons niet kunnen vertellen wat ze voelen, kunnen wij niet weten wat er in ze omgaat. We zien alleen hun gedrag. Maar het is verschrikkelijk moeilijk om aan gedrag af te lezen in wat voor gemoedstoestand een dier verkeert, en of het dier besef heeft van wat hij doet.
Vaak lijkt het erop dat een dier medeleven voelt, maar is het nog maar de vraag of dat echt zo is. Een voorbeeld: een broedende plevier kan een toneelstukje opvoeren om roofdieren af te leiden van haar nest. Ze doet dan net alsof ze een gebroken vleugel heeft, waardoor het roofdier achter haar aangaat en van het nest wordt weggeleid. Heel slim. Maar zou deze vogel er bewust over hebben nagedacht? Waarschijnlijk niet. Het is instinctief gedrag, dat elke keer weer op precies dezelfde manier wordt uitgevoerd. Ook een grondeekhoorn gedraagt zich altruïstisch als hij met zijn alarmroep de groepsleden alert maakt op gevaar, en daarmee de aandacht van een roofdier op zichzelf vestigt. Maar ook hier is het niet waarschijnlijk dat hij zich daarvan bewust is.
Volgens etholoog Frans de Waal, hoogleraar aan de Emory University in Atlanta, is een bepaalde vorm van empathie bij heel veel dieren terug te vinden. Maar de mate waarin het op ons soort inlevingsvermogen lijkt, verschilt. Medeleven is volgens hem geëvolueerd bij dieren die op de een of andere manier samen moeten optrekken om te overleven. Het begint bij het vermogen emotioneel aangestoken te kunnen worden door soortgenoten. De alarmroep van veel dieren is daar een voorbeeld van. Automatisch nemen de andere dieren de opwinding van de klokkenluider over. Dat zie je ook bij mensenbaby’s die beginnen te huilen als een andere baby huilt. Het gedrag van die andere baby zegt iets over hoe hij zich zelf moet voelen.
Dieren die samen optrekken, moeten aan elkaar gehecht zijn, anders is samenwerking onmogelijk. Dat is volgens de Waal de volgende evolutionaire stap in de richting van cognitieve empathie, zoals wij mensen die kennen. Alle zoogdieren kennen hechting, maar de mate waarin dieren aan elkaar gehecht zijn, is te zien aan gedrag bij een sterfgeval. Waar een geit na korte tijd de interesse verliest in een gestorven jong, slaan chimpansees aan het jammeren en slepen ze het lijkje soms nog dagen met zich mee.
Elk lid van een hechte groep heeft er baat bij dat de groep eensgezind is en goed samenwerkt. Daarom zullen de afzonderlijke leden de onderlinge verhoudingen proberen te verbeteren als er een conflict is. Chimpansees bemiddelen soms om conflicten tussen twee individuen bij te leggen en likken de wonden van hun familieleden als ze gehavend uit een gevecht komen. Twee ruziemakers gaan elkaar na afloop vaak uitgebreid vlooien en knuffelen om het weer bij te leggen. Voor dat soort gedrag is een zekere mate van inlevingsvermogen nodig. Je moet eerst kunnen vaststellen dat de ander zich niet goed voelt, en dan weten welk gedrag je moet uitvoeren om de ander gerust te stellen.
De evolutionaire noodzaak om als groep goed te blijven functioneren, heeft inlevingsvermogen doen ontstaan. Dat uit zich ook in gedrag dat in principe geen evolutionair voordeel biedt. Chimpansees gaan bijvoorbeeld tolerant en zorgvuldig om met gehandicapten en zieken in de groep. Naarmate het hulpverlenende gedrag gevarieerder is en beter aansluit bij de behoeften van de ander, is het inlevingsvermogen beter ontwikkeld, zegt De Waal.
Pisnijdige kapucijneraapjes
Bij diersoorten die moeten samenwerken, zie je wat men noemt ‘wederkerig altruïsme’. Het ‘als jij mij helpt dan help ik jou’-principe geeft een duidelijk voordeel voor de overlevingskansen. Hoewel deze vorm van altruïsme misschien uiteindelijk egoïstisch is, zegt De Waal, brengt het allerlei mooie eigenschappen met zich mee. Gevoeligheid voor de behoeften van een ander bijvoorbeeld. En omdat het helemaal niet zeker is dat de ander jou ook te hulp zal schieten als jij hem hebt geholpen, is de samenwerking afhankelijk van vertrouwen. Degenen die alleen maar ontvangen en niks terugdoen, moeten worden gestraft, anders zou het systeem binnen de kortste keren niet meer werken. Deze voorwaarden hebben geleid tot zoiets als vriendschap, rechtvaardigheidsgevoel en eerlijkheid in de evolutie. Volgens De Waal is hiermee de menselijke moraliteit begonnen en is deze dus ook te vinden bij nauw verwante soorten.
Uit pas gepubliceerd onderzoek van De Waal en zijn collega Sarah Brosnan blijkt bijvoorbeeld dat kapucijneraapjes pisnijdig worden bij een onrechtvaardige behandeling. In hun experiment betaalden de aapjes met een steentje om een stukje komkommer te bemachtigen. Dat deden ze maar wat graag en ze peuzelden de komkommer met genoegen op. Maar als ze zagen dat een soortgenoot voor zo’n zelfde steentje een druif kreeg, die ze nog lekkerder vinden dan komkommer, reageerden ze heel anders. Ze weigerden nog te betalen of aten de komkommer uit protest niet op. Als hun soortgenoot niets hoefde te betalen voor een druif, werd het hen helemaal te gortig. Dan smeten ze de steentjes en de komkommer soms zelfs hun hok uit naar de proefleider.
‘Verhip, dat ben ik!’
Ook gedragsbioloog Jan van Hooff vindt het zeer waarschijnlijk dat onze nauwe verwanten beschikken over inlevingsvermogen. ‘Al die voorbeelden zijn geen onzin. Maar we moeten ons wel afvragen welke alternatieve verklaringen er zijn. Wij mensen hebben de neiging mentalistische verklaringen te geven: we denken dat anderen ‘weten’ en ‘willen’. Maar het kan heel goed zijn dat die mentalistische tussenstap niet noodzakelijk is. De vraag is met welk benúl een dier zich op een bepaalde manier gedraagt. Een chimpansee die in de spiegel kijkt, gedraagt zich alsof hij zelfbesef heeft. Hij kijkt naar zijn hand en beweegt die op en neer, kijkt dan naar zijn hand in de spiegel, draait zich om en bekijkt zichzelf van achteren. Maar de vraag is, denkt hij: “Hé, verhip, dat ben ik!—, of: “Hé, als ik mijn hand omhoog doe, doet hij dat ook.— Daar zit een wezenlijk verschil tussen.’
Er is pas sprake van echt medeleven bij een dier als het beseft wat de bedoelingen zijn van een ander. Met dit besef wordt bedoeld dat je het standpunt van de ander kunt innemen, zonder jezelf uit het oog te verliezen. Dit wordt ook wel een theory of mind genoemd. Wij mensen hebben een theory of mind, dat wil zeggen dat we een opvatting hebben over wat andere mensen weten en willen. We weten bijvoorbeeld dat als iemand de keuken uitloopt, hij niet kan weten dat iemand achter zijn rug een hap van zijn soep heeft genomen. Veel jonge kinderen kunnen dat echter niet. Ze zien de wereld alleen vanuit zichzelf en gaan ervan uit dat anderen hetzelfde weten als zij. Veel dieren zijn net kleine kinderen, maar de discussie over de vraag of bijvoorbeeld chimpansees een theory of mind hebben, is nog in volle gang.
Het vermogen van chimpansees om anderen voor het lapje te houden, zou kunnen betekenen dat ze besef hebben van de bedoelingen van de ander en zich in anderen kunnen verplaatsen. Zo kijken ze vaak expres de andere kant op als ze ergens eten zien liggen, omdat ze weten dat als ze ernaar kijken, de anderen hun blik zullen volgen en het eten ook zullen ontdekken. Een gorilla deed eens alsof haar hand vast zat in het hek, maar toen de bewaker kwam toegesneld, ging ze vlug achter de deur staan en liet hem schrikken. Om zo’n geintje te kunnen uithalen, moet je weten welk effect jouw gedrag heeft op dat van de ander.
Nog een mooie anekdote is die van bonobo Kuni, die een vogel die niet meer kon vliegen probeerde aan de praat te krijgen. Hij klom naar het hoogste punt van de hoogste boom in het verblijf, trok voorzichtig de vleugeltjes van de vogel uit elkaar, hield hem bij de twee vleugelpunten vast en gooide hem omhoog.
Maar de critici nemen geen genoegen met anekdotes. Zij willen eerst harde bewijzen zien. Van Hooff: ‘Zolang je een simpeler verklaring niet kunt uitsluiten, moet je de mentalistische verklaring dat er meer aan de hand is, verwerpen. Kuni kan die vogel bijvoorbeeld associëren met vliegende dingen en proberen of deze vogel doet wat vogels in het algemeen doen. Gewoon exploratief gedrag, zonder dat hij denkt dat die vogel ‘wil’ vliegen. Het is ontzettend lastig om dergelijke veronderstellingen te bewijzen. Als je een chimpansee te lang op hetzelfde test, dan kan het een aangeleerd trucje worden, maar test je hem weer niet vaak genoeg, dan kan zijn gedrag een toevalstreffer zijn.’
Apen zijn empatischer dan mensen
Het lijkt er soms op dat critici graag de uniciteit van de mens willen bewaken. Terwijl negatieve bewoordingen als ‘agressief’, ‘vijandig’ en ‘gretig’ makkelijk aan dieren worden toegeschreven, komt er weerstand als dieren ‘rechtvaardig’, ‘vriendelijk’ en ‘vrijgevig’ worden genoemd.
Maar is het niet veel voor de hand liggender om te veronderstellen dat een diersoort die genetisch zeer dicht bij de mens staat, en bovendien soortgelijk gedrag vertoont als de mens, dezelfde onderliggende geëvolueerde mechanismen heeft? En dus ook soortgelijke gevoelens? Het zou buitengewoon vreemd zijn als er bij de mens in de loop der geschiedenis ineens totaal andere dingen zijn geëvolueerd dan bij zijn soortgenoten. Maar dat is erg moeilijk te bewijzen.
Van Hooff: ‘We moeten de tegenargumenten wel weerleggen. Dat is wetenschap. We moeten er misschien vrede mee leren hebben dat we het ultieme bewijs niet kunnen leveren. Maar wie weet: er komen wel steeds slimmere experimenten.’
De vraag blijft in hoeverre de mens verschilt van zijn nauwe verwanten. Als empathisch gedrag bij dieren ‘gewoon is aangeleerd’, of ‘gewoon instinctief is’, kunnen we ons afvragen of dat bij mensen ook het geval is. Hoeveel van wat wij doen is aangeboren of aangeleerd? Alles! En als we aan de hand van gedrag van dieren niets mogen zeggen over het gevoelsleven wat er aan ten grondslag ligt, dan mogen we dat eigenlijk ook niet bij onze eigen soort. Want kunnen we wel met zekerheid zeggen dat onze partner echte gevoelens voor ons heeft? We kunnen alleen voor onszelf zeggen wat we voelen en dat we ergens besef van hebben. Naar de gevoelens en het besef van onze medemens blijft het gissen. We kunnen ons alleen baseren op gedrag.
Laat een buitenaards wezen maar eens bepalen wie empathischer is: een mens of een dier. Dat wordt een close call. Uit een experiment uit 1964 van Jules Masserman met rhesusaapjes bleek dat een groot deel van hen zichzelf liever uithongerde, dan dat ze op een pedaaltje drukten voor eten als er met datzelfde pedaaltje een elektrische schok werd uitgedeeld aan een soortgenoot. Als een buitenaards wezen dit experiment zou bestuderen, dan zou het moeten concluderen dat apen empathischer zijn dan mensen. Want denk maar niet dat de proefleiders ’s avonds, na het leed dat ze de aapjes hadden berokkend, hun diner lieten staan.
Als iemand mij overeind helpt nadat ik ben gevallen, zie ik dat als een goede, empathische daad. Een teken van medeleven. Of hij dat ‘alleen maar’ heeft aangeleerd, interesseert me niet. Als een gorilla een bewusteloos jongetje te hulp schiet, beschouw ik dat als een teken van empathie.
- Van nature goed, Frans de Waal, Amsterdam: Contact, isbn 90 254 1275 0, 1996
- Animal social complexity. Intelligence, culture and individualized societies, Frans de Waal en Peter Tyack (Eds.), Cambridge Mass: Harvard University Press, isbn 06 740 0929 0, 2003