Michael en Gail zijn zo’n typisch stel dat je tegenkomt in elk boek over mannen en vrouwen. Voor hen was de aanblik van twee hersenscans – de eerste van een man, de tweede van een vrouw – de redding van hun huwelijk. Nu pas begrepen ze hoe weinig de seksen op elkaar lijken, en hoe hard je in een relatie moet werken om die kloof tussen Mars en Venus te dichten. Gail: ‘Er is echt zoiets als een “mannenbrein”. Je kunt niet van mening verschillen met een mri.’
Tenzij je Cordelia Fine bent. In haar boek Waarom we allemaal van Mars komen rekent de Australische onderzoekster en schrijfster af met de gedachte dat zijn brein iets heel anders doet dan het hare. Dat idee noemt ze: neuroseksisme.
Maar wacht even: de hersenen van mannen en vrouwen verschillen toch behoorlijk van elkaar?
Fine ontkent niet dat een vrouwenbrein op een paar punten ongelijk is aan een mannenbrein. Zo is de damesvariant gemiddeld wat kleiner doordat vrouwen over het algemeen wat minder wegen dan mannen. Maar andere verschillen komen lang niet in elke studie naar voren. Sterker nog: hoe meer breinen er worden bestudeerd, hoe minder duidelijk de verschillen.
En dat geldt niet alleen voor de hersenanatomie, maar ook voor de hersenfunctie. Vrouwenhersenen doen en laten ongeveer hetzelfde; hooguit pakken ze een taak soms iets anders aan om te compenseren voor het feit dat ze wat kleiner zijn. ‘Het mannenbrein lijkt op niets zo erg als op een vrouwenbrein,’ concludeert Fine. ‘Neurowetenschappers kunnen ze op individueel niveau niet eens uit elkaar houden.’
Hoe komt het dan dat mannen en vrouwen zich zo anders gedragen?
Want dat doen ze, als we schrijvers als Louanne Brizendine mogen geloven. Haar boek De vrouwelijke hersenen staat vol met verhalen over vrouwen die empathisch zijn op het helderziende af, terwijl mannen niet eens wéten wat ze zelf voelen. Brizendine haalt honderden wetenschappelijke onderzoeken aan om de stelling te ondersteunen dat vrouwenhersenen van nature zo zijn gemaakt. En Fine heeft al die studies opgezocht (‘Ik doe dit soort dingen voor mijn plezier’) en bekeken of ze de conclusie van Brizendine werkelijk staven. Het antwoord is nee; Brizendine zet systematisch de woorden van andere psychologen en wetenschappers naar haar hand.
Dat kan ook niet anders, want afgelopen jaren bleek telkens dat mannen en vrouwen qua vaardigheden en talenten helemaal niet zo verschillend in elkaar zitten. Ook psychologe Janet Hyde analyseerde honderden onderzoeken naar man-vrouwverschillen en ze ontdekte dat als je die samenneemt, Mars en Venus niet alleen even empathisch zijn, maar ook even goed leidinggeven, anderen helpen, enzovoorts. Mannen praten zelfs evenveel als vrouwen! De verschillen die overblijven – er is wat meer mannelijk wiskundetalent, en vrouwen werken vaker niet of in deeltijd – komen door opvoeding en cultuur, zegt Fine.
Opvoeding en cultuur… dat klinkt achterhaald. Evolutie en hormonen zijn toch verantwoordelijk voor man-vrouwverschillen?
Met haar nurture-standpunt roeit Fine tegen de nature-minnende hoofdstroom in. De meeste onderzoekers denken dat het feit dat hij liever het wiskundegenie uithangt terwijl zij met de kinderen in de weer is, al voor de geboorte is bepaald. In de baarmoeder worden jongetjesbreinen namelijk gemiddeld aan meer testosteron blootgesteld dan meisjesbreinen, en daardoor zouden zijn hersentjes liever nadenken over hoe dingen werken, terwijl haar grijze massa zich inricht op zorg en empathie.
Maar Fine is niet lukraak tegendraads. In haar boek wijst ze op een aantal belangrijke tekortkomingen in het testosteron-voor-de-geboorte-onderzoek. Ten eerste weten wetenschappers helemaal niet exact in hoeveel testosteron een ongeboren babybrein wordt gemarineerd. Om dat te meten zou je bloed moeten afnemen bij de foetus, en dat is te gevaarlijk. Daarom gebruiken ze de hoeveelheid testosteron in het vruchtwater of in het bloed van de moeder als benadering. Hoe nauwkeurig dat is, weten we niet. En het levert ook niet altijd resultaat op. Er zijn flink wat studies die geen verband laten zien: van veel testosteron word je bijvoorbeeld niet asociaal, je gaat niet extra met jongensspeelgoed spelen en je krijgt er ook geen beter ruimtelijk inzicht van.
Bovendien is de definitie van wat typisch vrouwelijk en typisch mannelijk is soms nogal, nou ja, merkwaardig, vertelt Fine. Want wat in onze hormonen of evolutie zou eigenlijk maken dat het meisjesachtig is om je als heks te verkleden, terwijl een ruimtepak juist jongensachtig is? Niets, natuurlijk. Maar het laat wel zien hoe nurture en cultuur zelfs binnensluipen in wetenschappelijk onderzoek naar nature en biologie.
Is het dan toch de schuld van de ouders en onze cultuur?
De ouders spelen een heel grote rol in het ‘maken’ van typische jongens en meisjes, zegt Fine. Vrouwen die het geslacht van hun ongeboren baby weten, omschrijven de bewegingen van hun zoons als actiever en krachtiger dan de schopjes van hun dochters. Na de geboorte zet deze houding door: moeders praten meer tegen hun dochters, hebben het met hun zoons minder vaak over emoties, en als de baby’s gaan kruipen onderschatten moeders hun dochters en overschatten ze hun zoons.
Al die tijd zijn de hersentjes van baby’s volop aan het groeien en dus nog erg kneedbaar. Zo wordt de cultuur van de ouders onderdeel van de biologie van de kinderen. Dáárom ontwaren wetenschappers soms verschillen in mannen- en vrouwenbreinen: niet omdat dames en heren daarmee worden geboren, of omdat hun brein nu eenmaal door honderdduizenden jaren aan evolutie is voorbestemd om zich anders te ontwikkelen, maar omdat hun flexibele hersenen zich van jongs af aan hebben aangepast aan onze blauw-versus-rozecultuur.
Zijn al die hersenwetenschappers die praten over vastliggende biologische man-vrouwverschillen dan helemaal gek geworden?
Dat onze hersenen beïnvloedbaar en flexibel zijn, weten we al een tijdje. Toch zijn er nog steeds veel neurowetenschappers die geloven dat man-vrouwverschillen onherroepelijk vastliggen. Dick Swaab zegt in zijn boek Wij zijn ons brein over technisch talent bij jongens en zorggedrag bij meisjes dat het ‘in ons brein [is] geprogrammeerd om ons op onze latere rol in de maatschappij voor te bereiden’. Het is een typisch voorbeeld van wat Fine neuroseksisme noemt. Neurowetenschap, zo schrijft ze, geeft een soort autoriteit aan ouderwetse stereotypen.
Soms gaat dat ook onbewust; wetenschappers zien in de wirwar van actieve gebiedjes op een hersenscan het man-vrouwpatroon dat ze verwachten te zien op basis van hun cultureel bepaalde ideeën over de seksen. Toch blijven veel neuro-onderzoekers wat ze zien aanduiden als ‘van nature’, tot ergernis van Fine. Want als we alles op een rijtje zetten, is het duidelijk dat mannen van Mars komen… en vrouwen ook.