Het is half oktober en de deelnemers aan een conferentie op de Stanford-universiteit in Californië borrelen nog wat na. Ik sta bij het buffet absurd lang te kiezen: een of twee miniloempia’s?
Alles om het moment uit te stellen waarop ik een wildvreemde moet aanspreken. Ik heb een hekel aan netwerkborrels waar ik niemand ken en alle anderen elkaars beste vriend lijken te zijn. Alles in mij schreeuwt om weg te glippen en thuis lekker te gaan Netflixen.
Een paar dagen later bespreek ik het voorval met een vriend. Hij is een typische extravert: kletst met iedereen, kan lachen met al zijn gesprekspartners, oogt altijd blij en positief. Terwijl hij een slok neemt van zijn biertje zeg ik dat ik zo’n netwerkborrel best moeilijk vind, als introvert. Als in een film spuugt hij zijn bier uit en begint te lachen. ‘Jij, introvert?’
Dat is nou al de tweede keer in korte tijd dat een vriend me niet introvert blijkt te vinden. Terwijl ik denk dat ik daarvan de typische kenmerken vertoon: ik kan goed alleen zijn, ik zonder me geregeld af van de wereld voor de nodige reflectie, en ik doe mijn best om situaties waar ik niemand ken, te vermijden.
Aan de andere kant: die situaties vermijd ik meestal níét. Op de borrel van Stanford sloop ik niet weg, maar sloot ik me aan bij een groepje mensen met wie ik een geanimeerd gesprek voerde.
Prikkelbehoefte
Als ik kennelijk niet pas in de hokjes ‘introvert’ en ‘extravert’, dan vraag ik me af wat ik wél ben. De laatste tijd lees ik steeds meer over een derde persoonstype: de ambiverte persoonlijkheid, die beschikt over specifieke karaktereigenschappen. Ben ik dat? En wat is het?
Introversie-extraversie is een van de vijf grote persoonlijkheidseigenschappen. Deze Big Five zijn volgens psychologen voor een groot deel erfelijk bepaald. Een eeuw geleden werd introversie-extraversie voor het eerst beschreven door Carl Jung, een van de grondleggers van de moderne psychologie.
Het zijn twee uitersten van een glijdende schaal, allebei zeer herkenbaar: extraverte mensen zijn naar buiten gericht en krijgen doorgaans energie van de omgang met anderen, introverte personen zijn meer naar binnen gericht, en sociale contacten kosten hun meer energie.
Jung schreef ook dat tussen deze twee uitersten een grote middengroep bestaat. Die kreeg in 1971 voor het eerst een naam: de ambiverten. De naamgever was een beroemd Duits psychologenpaar, Hans en Sybil Eysenck.
Volgens hen is biologisch bepaald in hoeverre iemand introvert, ambivert of extravert is. Daarbij speelt de bovenste laag van de hersenen, de neocortex, een grote rol. Dat hersengebied helpt ons bij zintuiglijke waarneming – wat we zien, horen, voelen, en hoe we dat interpreteren – en bij redeneren, abstractie en taal. Volgens de Eysencks is er een optimaal niveau van stimulering van de neocortex, waarbij we het best prikkels verwerken en erop reageren.
Het psychologenpaar bedacht de theorie dat extraverten permanent onder het optimale niveau van stimulering zitten; hun hersenen merken prikkels niet voldoende op. Daarom zoeken extraverten externe stimulatie op.
Ze begeven zich graag in groepen waar veel prikkels van buitenaf komen. Introverten zitten juist boven het optimale niveau; ze vermijden prikkels van buitenaf om zo tot het optimale niveau te kunnen zakken.
Een grappig voorbeeld van dat verschil in prikkelbehoefte is beschreven door de Amerikaanse hoogleraar psychologie Brian Little. In zijn bestseller Me, myself & us beschrijft hij hoe een extravert en introvert samen in de auto zitten. De extravert zet de radio steeds harder, waarna de introvert het volume weer omlaag draait.
Volgens de Eysencks zit slechts 16 procent van de mensen aan het extraverte uiterste van de schaal, en 16 procent aan het introverte uiterste. Liefst 68 procent bevindt zich dus ergens in het midden, tussen de extremen in.
De ambiverten schommelen doorgaans rond het optimale niveau van opwinding. Ze kunnen zich zowel in groepen als in hun eentje goed handhaven, zonder dat hun spanningsniveau te zeer naar boven of beneden piekt.
Het glas is halfvol
De theorie van de Eysencks is de afgelopen decennia door andere onderzoekers bevestigd: of iemand extravert, introvert of ambivert is, hangt af van de manier waarop zijn of haar hersenen omgaan met prikkels. Er is uitvoerig onderzoek gedaan naar wat dat betekent voor iemands intelligentie, vatbaarheid voor verslavingen en zelfs frequentie van sms’en.
Althans, voor extraverten en introverten is dat onderzocht. Veel minder bekend is er over de specifieke eigenschappen van ambiverten, die toch de grootste groep vormen.
Desondanks is er wel een aantal studies dat bevestigt dat ambiverte persoonlijkheden bepaalde eigenschappen hebben. Ze zijn bijvoorbeeld beter in verkopen dan extraverte personen, hebben een positieve levensinstelling en een goed concentratievermogen.
Daar herken ik mezelf wel enigszins in. Ik zie mezelf niet per se als verkoper, maar gebruik die vaardigheid wel: als journalist moet ik interviewkandidaten overtuigen om met mij te praten, en lezers overtuigen om mijn stukken te lezen.
Een positieve levensinstelling heb ik beslist; bij mij is het glas halfvol. Maar of ik me goed kan concentreren? Vaak kan ik slechts korte stukken achter elkaar met volle aandacht aan iets werken. Maar dat betekent ook weer niet dat ik me helemaal níét kan concentreren.
Netwerkborrelaar
Het is wel begrijpelijk dat ik mezelf niet volledig in de ambivert herken. De middengroep van ambiverten is zo groot, dat er veel onderlinge verschillen zullen voorkomen.
Bovendien is het onduidelijk, lees ik bij hoogleraar Little, of mensen in de middengroep vallen omdat ze zowel extra- als introverte eigenschappen bezitten, of omdat ze geen van beide bezitten.
Er zijn namelijk ook studies die aantonen dat ambiverten lijken te beschikken over bepaalde eigenschappen of vaardigheden die hen juist onderscheiden van extraverten en introverten (zie kader onderaan).
Er is eenvoudigweg meer onderzoek nodig, zegt Little. En hij geeft nog een waarschuwing: laten we onszelf en anderen niet in hokjes plaatsen.
‘Ieder mens heeft de mogelijkheid “vrije eigenschappen” te ontwikkelen, zoals extravert gedrag terwijl je een aangeboren aanleg hebt voor introversie. Het zou misleidend zijn om iemand als alleen maar extravert, introvert of ambivert te typeren.’
Dat moge zo zijn: in een wereld waar veel mensen trots hun extraverte of introverte persoonstype tentoonstellen op Facebook of Tinder vind ik het een prettig idee dat ik een beetje van beide ben.
Het maakt dat ik me gemakkelijk kan aanpassen aan uiteenlopende situaties en personen. En dat helpt me in mijn werk (bijvoorbeeld als ik een verhaal wil verkopen aan een tijdschrift), als het even tegenzit (zoals dit voorjaar met een snowboardblessure) en in grote groepen waar weinig mensen elkaar kennen, zoals op netwerkborrels. Ik noem mezelf tegenwoordig met trots een ambivert.
Bronnen o.a.: A. Grant, Rethinking the extraverted sales ideal. The ambivert advantage, Psychological Science, 2013 / S. Georgiev e.a., Ambiversion as independent personality characteristic, Activitas Nervosa Superior Rediviva, 2014 / G. Hervas, The power of extraverts: Testing positive and negative mood regulation, Anales de Psicología, 2016
Ambiverte mensen hebben een streepje voor, want:
- Ze zijn betere verkopers
Het ligt voor de hand te denken dat extraverten de beste verkopers zijn. Maar Adam Grant, Amerikaans organisatiepsycholoog en bestsellerauteur, toonde in 2013 in onderzoek aan dat ambiverten beter zijn. ‘Ze hebben een natuurlijk, flexibel patroon van praten en luisteren. Daardoor komen ze voldoende assertief en enthousiast over om een verkoop te bezegelen, maar zijn ze ook geneigd te luisteren naar de belangen van de klant en zijn ze minder beducht om te opgewonden of overmoedig over te komen.’
- Ze zijn flexibeler
Omdat ambiverten eigenschappen hebben van beide uitersten kunnen ze zich goed aanpassen. Ze kunnen omgaan met de extravert die alle aandacht in een ruimte opeist, maar ook met de introvert die in groepsverband zelden zijn mond opendoet. Daniel Pink, auteur van To sell is human, over hoe anderen te overtuigen, vergelijkt het met meertaligheid. In een interview in The Wall Street Journal zei hij: ‘Ambiverten kunnen makkelijker contact leggen met veel verschillende mensen, net zoals iemand die zowel Engels als Spaans spreekt dat kan.’
Dat grote aanpassingsvermogen kan echter ook tégen ambiverten werken. Als ze zich in elke omgeving anders gedragen, bestaat het risico dat ze als minder authentiek worden beschouwd. Of, zoals Grant waarschuwt: een ambivert weet soms niet hoe zich te gedragen. Introverten of extraverten hebben in grote lijnen dezelfde reacties voor bepaalde situaties, bij ambiverten ligt dat minder vast.
- Ze kunnen positief denken
Ambiverten blijken, net als extraverten, te beschikken over een mechanisme dat positive mood maintenance wordt genoemd: wanneer ze in een positieve bui zijn, zijn ze geneigd die bui vast te houden door te kiezen voor positieve prikkels. De Spaanse hoogleraar psychologie Gonzalo Hervas liet proefpersonen negen minuten lang naar vrolijke muziek luisteren – een jazzversie van een van Bachs Brandenburgse concerten – en vroeg hun zich drie positieve scènes voor te stellen. Vervolgens vulden ze een vragenlijst over hun stemming in en mochten ze een film kiezen uit zes opties: drie positief, drie neutraal. Het bleek dat extraverten en ambiverten vaker kozen voor een positieve film.
Hervas zet wel een kanttekening. Van extraverten staat vast dat ze een positieve instelling hebben; ze hebben een lagere drempel voor goed nieuws – het komt eerder bij hen binnen – en een hogere voor slecht nieuws. Of dat soort positiviteit ook opgaat voor ambiverten, daar is meer onderzoek voor nodig.
- Ze kunnen zich goed concentreren
Ambiverten kunnen zich, net als introverten, beter concentreren dan extraverten. Dat blijkt uit verschillende onderzoeken waarbij de hersengolven van proefpersonen werden gemeten terwijl ze een opdracht deden. Ambiverten en introverten bleken meer aandacht aan de opdracht te schenken. Die bevinding hangt samen met wat het Duitse psychologenpaar Eysenck al dacht: ambiverten en introverten hebben een hoger niveau van stimulering van de neocortex dan extraverten. Ze vermijden prikkels van buitenaf om tot het optimale niveau te kunnen zakken. Dat maakt dat ze zich beter kunnen concentreren op een taak.