Op een schaal van 0 tot 10: hoe gelukkig was uw jeugd?
‘Mijn vroege jeugd geef ik een dikke negen. Met mijn vader, moeder en één jaar jongere zusje woonde ik in “het Kleine Huisje” naast het “Grote Huis”. Dat grote huis was de Larense villa waar mijn grootouders woonden met tante Marie, de baboe die was meegekomen uit Indonesië. De huizen stonden in een grote tuin waar we verstoppertje speelden en het onderwaterleven in de vijver bestudeerden. Er was altijd wel een volwassene die tijd voor je had.
Het verdriet van de puberouder
Pubers hebben het zwaar – maar hun ouders misschien nog wel meer. Die moeten afscheid nemen van hu...
Lees verderOp mijn zesde verhuisden we naar Eindhoven, waar mijn vader ging werken op het natuurkundig laboratorium van Philips. We woonden in een gloednieuwe woonwijk, in een rijtjeshuis. Gelukkig was er wel een parkje en konden we nog steeds veel buitenspelen. In rap tempo kwamen er een broertje en twee zusjes bij. Maar het huwelijk van mijn ouders verslechterde en eindigde op mijn twaalfde in een scheiding. Die periode krijgt een zeven.
Vervolgens trokken we naar Groningen – zonder vader, maar mét boze stiefvader. Daar heb ik tot mijn zestiende gewoond. Dit gedeelte krijgt een mager viertje, maar leverde wel veel inspiratie voor mijn Hoe overleef ik-boeken.’
Wat voor kind was u?
‘Zeer energiek,