Vroeger was het simpel. Óf je was kind, óf volwassen. Wie geluk had, was daarna zelfs nog een paar jaar bejaard, maar zover schopten de meeste mensen het niet. En omdat het gros van de bevolking in elk van die drie levensfasen dagelijks kleine crises ervoer, was er voor Grote Levenscrises weinig plaats.
Dat veranderde in de vorige eeuw. Betere hygiëne en de ontdekking van antibiotica leidden ertoe dat we massaal oud konden worden – en dat in steeds comfortabeler omstandigheden. Eindelijk kregen we massaal de gelegenheid om over het grote verhaal van ons leven te filosoferen.
Het is dan ook geen wonder dat het westerse denken in 1963 werd verrijkt met de levenslooptheorie van Erik Erikson. Deze Duits-Amerikaanse psycholoog onderscheidde tussen geboorte en ouderdom acht ontwikkelingsstadia, elk gekenmerkt door een conflict.
Al waren de opeenvolgende conflicten die Erikson onderscheidde niet per se heftig, toch noemde hij ze ook wel psychosociale crises. En dat sprak zijn tijdgenoten aan. Het leven als een parelsnoer van louterende crises, met als gouden sluitstuk een worsteling die rond je zestigste culmineert in Wijsheid; het paste bij het romantische vooruitgangsgeloof van die jaren.
Toch is de bekendste levenscrisis uiteindelijk niet afkomstig van Erikson. Dan hebben