Ergens rond mijn 24ste besefte ik: tot nog toe heb ik eigenlijk zo’n beetje alles in mijn leven gedaan om mijn moeder een plezier te doen.
De cruciale rol van een vader in een meisjesleven
De relatie tussen vader en dochter verdient meer aandacht. Want onderzoek bewijst dat de vader een c...
Lees verderGoede cijfers halen op school, een taal studeren in de stad die zij voor me uitkoos. Haar altijd alles vertellen wat ze wilde horen en zorgvuldig verzwijgen wat ze niet wilde weten. Niets van haar verwachten wat ze niet kon geven, zoals troost, knuffels of begrip.
De kritiek en wrede opmerkingen die ze naar mijn hoofd slingerde stoïcijns verdragen. En vooral: mijn eigen gevoelens onderdrukken en de hare angstvallig in de gaten houden.
Want ze gedroeg zich wel stoer, maar wij kinderen wisten beter. Ze was een gespannen kettingrookster en vaak uit haar humeur; vermoedelijk zou ze nu gediagnosticeerd worden als depressief. Ze had in de oorlog in een jappenkamp gezeten en was daar op haar 16de haar moeder verloren, onder barre omstandigheden. Ze moest dus eindeloos ontzien worden.
Weet je wat, dacht ik als jongvolwassene, vanaf nu ga ik alleen nog maar doen wat ik zelf wil. Maar wat wilde ik eigenlijk? Ik kon niets anders verzinnen dan het tegenovergestelde van wat mijn moeder mij openlijk en non-verbaal had opgedragen.
Ik nam dus drugs, koos een man die ze verafschuwde, kreeg ongehuwd kinderen, stortte me in therapieën en zelfontwikkelingsgroepen waarop ze diep zou neerkijken. Intussen liep ik rond met een vaag maar permanent schuldgevoel. Het heeft nog vele, vele jaren gekost voordat ik me had losgemaakt en mijn eigen weg vond.
Zoals ik zijn er tallozen. Eenmaal volwassen ontdekken we dat we niet weten wie we zijn, niet weten wat we willen, niet of nauwelijks contact hebben met onze eigen behoeften. Want we zijn onze hele jeugd lang, dag in dag uit, getraind om aan de verborgen of openlijke behoeften van onze ouders te voldoen. We zijn geparentificeerd.
Altijd in een bijrol
‘Geparentificeerd raak je als je leert dat je zelf niet belangrijk bent, dat de behoeften van je ouders belangrijker zijn dan die van jou,’ zegt psychotherapeute Marinka Kamphuis.
Ze schreef het boek Te vroeg volwassen, waarin ze het onderwerp van alle kanten bekijkt en een aantal risicogroepen benoemt, zoals kinderen van ouders met psychische problemen, kinderen die een vechtscheiding meemaakten, kinderen van verslaafde of gehandicapte ouders, chronisch zieke kinderen en kinderen van asielzoekers. Zij kunnen zich onder deze omstandigheden op verschillende manieren gaan gedragen. Kamphuis onderscheidt vier groepen.
Zorgzame kinderen voorzien in de behoefte aan zorg van hun ouders. Ze redderen, steunen en bemoedigen, zijn meegaand en braaf. Ze krijgen geen kans om hun eigen behoeften te leren kennen, laat staan die te bespreken. Over zichzelf praten geeft hun het gevoel lastig of egoïstisch te zijn.
Het tragische is bovendien dat ze meestal met al hun zorg en loyaliteit hun ouders niet gelukkig kunnen maken, wat depressies en gevoelens van incompetentie tot gevolg kan hebben.
De tegenpool van deze rol is het kind dat kind moet blijven; dat voorziet in de behoefte van de ouder om te zorgen. Dit zijn vaak jongste kinderen, nakomertjes of gehandicapte kinderen, die klein en afhankelijk gehouden worden omdat de ouders zich vastklampen aan hun belangrijke zorgrol.
Laat familiepatronen los – maak je eigen keuzes
- Herken én doorbreek je belemmerende familiepatronen
- Ontdek hoe je je eigen pad kunt bewandelen en voel je vrijer
- Inspirerende video’s en opdrachten onder begeleiding van een contextueel therapeut
69,-
Kamphuis noemt het passieve parentificatie en volgens sommige psychologen is dit de ergste vorm. Want als je geen autonomie mag ontwikkelen van je ouders, leer je niet om zelf verantwoordelijkheid of initiatief te nemen, je kunt niet met teleurstellingen omgaan. Daarvan heb je de rest van je leven zelf het meeste last.
(On)besproken gedrag
De derde groep die Kamphuis beschrijft, is die van het perfecte kind. Het heeft veel weg van het ‘narcistisch bezette’ kind waarover de Zwitserse psychiater Alice Miller schreef in haar beroemde boek Het drama van het begaafde kind: het probeert de verwachtingen en dromen van de ouder waar te maken.
Zo’n kind doet het doorgaans heel goed en krijgt ook veel lof van de ouders. Dit patroon ontstaat al op heel jonge leeftijd, schrijft Kamphuis, en daardoor zijn deze kinderen zich vaak niet bewust van hun eigen verlangens. Ze denken dat ze zelf gekozen hebben, terwijl in werkelijkheid de wensen van de ouders grote invloed hadden.
Een ander probleem is dat minder perfecte eigenschappen niet gewenst zijn en dat leidt vaak tot faalangst: ‘Als ze me echt zouden kennen, zouden ze niet van me houden.’
In extreme gevallen geeft het problemen met intimiteit, want ze durven zich niet kwetsbaar op te stellen. Ze zien zichzelf voortdurend door de ogen van een ander en veroordelen zichzelf streng. Stress en psychosomatische klachten liggen op de loer.
Verrassend genoeg noemt Kamphuis ook de tegenhanger van het perfecte kind, het zwarte schaap, geparentificeerd. Zwarte schapen en zondebokken leiden namelijk de spanningen binnen een gezin af naar zichzelf. ‘Uit angst dat een van zijn ouders het gezin zal verlaten “kiest” het geparentificeerde kind ervoor om zich de zwartepiet te laten toespelen,’ schrijft Kamphuis.
Dat ‘kiezen’ is uiteraard geen bewust proces. Het offer van het kind wordt slechts zelden herkend, integendeel: vaak worden de relatieproblemen tussen de ouders toegeschreven aan het probleemgedrag van het kind. Zondebokken nemen ogenschijnlijk afstand van hun ouders door precies het tegenovergestelde te doen als wat er van ze verwacht wordt.
Noch zwarte schapen noch zondebokken hebben zich losgemaakt van de verlangens van hun ouders. Vaak blijven ze zich als volwassene een buitenstaander voelen, wantrouwig en angstig voor afwijzing.
Er is natuurlijk overlap tussen de groepen; je kunt zorgzaam en perfect tegelijk zijn. En je kunt ook – in mijn ervaring – van de ene rol in de andere vallen: van ‘perfect kind’ werd ik eerst ‘zondebok’ voordat ik mezelf kon worden.
Existentieel loyaal
Aan de basis van het fenomeen ligt de onwrikbare loyaliteit waarover de bekende familietherapeut Böszörményi-Nagy veel schreef en waarop zijn indrukwekkende therapieën gebaseerd waren, legt Kamphuis uit. ‘Kinderen zijn existentieel loyaal aan hun ouders; ze kunnen niet anders, omdat ze hun leven danken aan hun ouders.
Die loyaliteit, daar zit het in. Het lastige is dat veel van dit soort innerlijke processen onzichtbaar plaatsvinden. Ik denk dat er veel topsporters zijn, en mensen die de zaak van hun vader overnemen, die zich nooit hebben afgevraagd of ze dat zelf wel willen. En doet dat ene kind wel zo haar best bij paardrijles omdat ze het echt leuk vindt? Misschien had ze liever op straat gespeeld met andere kinderen en probeert ze een perfect kind te zijn.’
Aan de andere kant benadrukt de psychotherapeute dat zelfs een problematische gezinssituatie niet hoeft te leiden tot destructieve parentificatie. Als kinderen gewaardeerd worden bijvoorbeeld, scheelt dat al enorm: ‘Kinderen die waardering krijgen voor hun inspanningen ontwikkelen een positief zelfgevoel en halen zelf meer voldoening uit wat ze doen. Bij kinderen die geen waardering krijgen, ontbreekt die voldoening. Hierdoor wordt parentificatie sneller destructief.’
De meeste ouders die hun kinderen dit aandoen, kunnen niet anders of weten niet beter, zegt ze. ‘Ik zou mensen gunnen dat ze meer compassie krijgen met hun eigen situatie. Dat ze zich niet meer zo druk hoeven te maken over of hun ouders nou verkeerd waren of niet, dat ze kunnen denken: zo is het gewoon gelopen.’
Pokon op je eigen wil
Stel dat je jezelf herkent en beseft: ik heb niet geleerd zelf te voelen wat ik voel, ik durf geen nee te zeggen. Wat is er dan aan te doen? ‘De eerste stap is: je bewust worden van je gedrag en onbehagen daarbij,’ zegt Kamphuis.
‘Je kunt niet van zondag op maandag opeens uitsluitend je eigen wil gaan volgen, maar je kunt je wel realiseren: hee, ik doe altijd automatisch wat anderen van me willen. Je staat voor iemand anders de afwas te doen en vraagt je af: waarom doet ze het eigenlijk niet zelf? Dan juich ik als therapeut: Precies, belachelijk, daar ben jij niet voor! Dus je moet als het ware pokon doen op alles wat vaag in de verte riekt naar je eigen mening.’
Zo heb ik zelf in de tijd dat ik in therapie was, maandenlang kleine briefjes op mijn voordeur en mijn telefoon geplakt: ‘Wil ik dit?’ Het herinnerde me eraan dat ik niet standaard ‘Ja natuurlijk’ hoefde te zeggen op elk verzoek.
Laatst kwam ik een vriendin tegen die nog wist dat ze in die periode helemaal naar me toe was komen reizen om me te spreken en bij de deur door mij was afgewimpeld… Zij voelde zich nog steeds een beetje gekwetst.
‘Ja,’ zegt Kamphuis, ‘dat hoort bij het experimenteren: soms doe je iets waarbij je achteraf geen goed gevoel hebt, of je gaat te ver. Je kunt ook besluiten om een klein stapje te zetten: ik laat mijn vriendin wel binnen en luister naar haar, maar niet drie uur lang.
En ik wil ook zelf een verhaal kunnen vertellen, belangrijk of niet. Als ze me onderbreekt, kom ik terug op mijn verhaal. Wie zich bewust is van het gedragspatroon dat hem dwarszit, kan dat gedrag aanpassen.’
Geparentificeerden zijn vaak erg kritisch tegenover zichzelf. ‘Eigenlijk moet je je eigen beste vriendin worden,’ suggereert Kamphuis.
‘Als een vriendin op een sollicitatiegesprek een ladder in haar kous heeft, is je reactie waarschijnlijk sussend: dat kan toch gebeuren. Maar tegen jezelf zeg je: ik kan ook niks… Dat betekent dat je op moeilijke momenten nog beter bij een vriendin zou kunnen aankloppen dan bij jezelf! Reageer op jezelf zoals je bij een vriendin zou doen. Je mag best denken: dit is niet handig, dit moet ik anders doen. Als je jezelf maar heel laat.’