Elke keer weer is het een vreemde, ongemakkelijke ervaring. Eerst zit je aan een tafel te praten, gewoon van mens tot mens, en dan sluit de ene mens de andere op in een kooi.
Het instituut gevangenis is ooit ontworpen voor verschillende doeleinden. Ten eerste natuurlijk voor de maatschappelijke veiligheid. Maar gedwongen opsluiting is ook bedoeld om je te laten nadenken over wat je hebt gedaan, in de hoop op inkeer.
Soms komt die ook. Maar zoals bekend pikken legio mensen na vrijlating uit de gevangenis onmiddellijk de criminele draad weer op. Soms zijn ze psychisch verder verhard.
Zelf weet ik niet hoe het is om vast te zitten. Maar ik vraag me wel af wat het met me zou doen. De enige ervaring die ik heb, is de paar uur dat ik ooit ‘proefboef’ was. Het Pieter Baan Centrum verhuisde een paar jaar geleden van Utrecht naar een tbs-kliniek in Almere.
Om te kijken of alles daar veilig was, werd er eerst proefgedraaid met vrijwillige ‘boeven’. Een dag lang volgden we het normale programma: naar de luchtplaats, de werkplaats, de sporthal. En natuurlijk brommen ‘op cel’. Dat laatste was zwaarder dan ik had gedacht, zelfs voor een paar uur.
Het meest beklemmend vond ik de leegte, en de vraag wat je daarmee moet. Er is tenslotte niemand die je ermee helpt. Opeens zat ik alleen op een bed, in een onbekende, kale ruimte. Alleen een tafeltje, een raam. Daarachter een verlaten luchtplaats. Het geluid van het slot dat werd dichtgedraaid. De zich verwijderende voetstappen.
Zelfs in de luttele paar uur dat ik daar zat, gebeurde er van alles met me. Eerst werd ik opstandig. Ik had het gevoel beroofd te zijn. Iemand had me mijn tijd afgepakt! En mijn normaal zo aardige collega’s, de bewaarders, leken opeens een stuk minder sympathiek.
Met een schok voelde ik hoe makkelijk de mannen en vrouwen met de zware sleutelbossen als vijanden kunnen voelen. Hoe een machtsstrijd op de loer ligt. Onverschilligheid en arrogantie zijn immers verleidelijke wapens tegen hulpeloosheid. Maar ze snijden je wel af van jezelf; ze maken de schil harder.
Zelf deed ik ook even of het me allemaal niets uitmaakte. Ik borg mijn horloge op, pakte mijn meegenomen boek. Ik had niemand nodig. Maar de concentratie bleef uit, juist door het totale alleen-zijn.
Langzaam rijpte het besef dat ik pas weer wat zou kunnen doen als ik de leegte had gevuld. Met mezelf. Dat ik mijn eigen beste gezelschap moest worden. Maar daarvoor was mijn tijd als boef te kort. Gelukkig misschien, want ik voelde de grootte van die opgave.
Als ik weer een deur in het slot draai, vraag ik me soms af hoe was het verdergegaan met mij als ik niet uren maar jaren had vastgezeten. Of ik mijn beste zelf had gevonden – en behouden.