Lieve Annemarie,

In deze fase van mijn leven hap ik een beetje naar adem. Er lijken te veel ballen om in de lucht te houden. Ik moet in mijn eentje en als zelfstandige de kost zien te verdienen.

Ik heb mijn puberjongens die toewijding en sturing vragen. Getouwtrek over schoolresultaten, alcohol drinken, dat soort dingen. Ik heb een (relatief) nieuwe liefde waarmee ik veel wil doen om elkaar verder te ontdekken.

Ik heb dierbare vriendschappen die belangrijk voor me zijn. Mijn lieve ouders. En dan is er natuurlijk Eva. Wat me soms benauwt is dat aan veel een deadline lijkt te kleven.

Mijn oudste zoon doet eindexamen. Met zijn honger naar de wereld zal het niet lang duren voor hij vertrekt. Mijn ouders zijn fit, ik heb zelfs nog een oma van 99, maar ik realiseer me ook dat die situatie zomaar kan keren.

Eva is met haar bindweefselsyndroom en zwakke vaten al even kwetsbaar. Toen haar aandoening werd ontdekt had ik grootse plannen wat we allemaal zouden doen voor het te laat was. Later dacht ik: ik kan toch onmogelijk elke dag leven alsof het haar laatste is?

Lieve Annemarie, ik snap wat een rijkdom ik in handen heb. En toch heb ik soms het gevoel onvoldoende toe te komen aan de essentie.

Ik ben zo benieuwd: wat heeft de dood van Job jou in dezen geleerd? Moet ik als de sodemieter mijn prioriteiten herzien, of is er een andere les?

Kus, Brenda

Lieve Brenda,

Inderdaad lees ik je brief met milde jaloezie. Ja, de rijkdom die je in handen hebt is groot. Zoveel lieve mensen dichtbij. Volgens mij is er niets mis met jouw prioriteiten.

Je vraagt naar de les die Jobs overlijden mij heeft geleerd. Wat voor mij heel, heel goed voelt, is dat we met Job altijd geleefd hebben alsof de dood hem op de hielen zat.

Dat was niet zo – of misschien ook wel – maar zijn broze gezondheid vormde voldoende aanleiding om niets uit te stellen.

Al toen hij één jaar was namen we hem mee naar ons favoriete eiland Bonaire, hij had toen al drie grote operaties achter de rug. Ik informeerde waar de huisartsen zaten, welk noodnummer we konden bellen en of we goed verzekerd waren.

Met zijn wandelwagen (de rolstoel kwam later) in de laadklep van een pick-uptruck hobbelden we tussen de opvliegende flamingo’s door. Zijn hele gehandicapte leven vouwden we hem op schoot, legden we hem in vreemde bedden te slapen en dobberde hij (die niet kon zwemmen) in zee. Altijd met de gedachte: misschien kan het straks niet meer.

De aangepaste voorzieningen waren we vooral zelf, Jobs ouders, met voldoende sterke armen en benen om ons onverschrokken kind door het leven te dragen. Toen hij stierf, was een van de eerste dingen die we tegen elkaar zeiden: gelukkig hebben we álles met hem gedaan.

Tot snel, Annemarie