Ciel (62) stond haar baby af toen ze 17 was. Later kreeg ze nog twee zoons. Ze ontmoette haar dochter Pamela in 1999.
De kunst van het alleen-zijn
De mens is niet gemaakt om alleen te leven. En toch is de behoefte aan rust en reflectie even wezenl...
Lees verder‘Ik dacht dat mijn ouders me halfdood zouden slaan, toen uitkwam dat ik vier maanden zwanger was. Maar het was veel erger dan dat: de schuld, schande en schaamte die spraken uit hun verwijten, vertelden me dat ik een slecht mens was. Dat gevoel heb ik altijd gehouden. Als een paria werd ik weggestuurd naar een oudere zus in Engeland en daarna naar kraamkliniek Moederheil in Breda om te bevallen. De baby kreeg ik niet te zien. Ze vertelden wel dat het een meisje was. Ik noemde haar Pamela, naar een vrouw in Engeland die erg lief voor me was geweest. Toen ik thuiskwam zei mijn vader: “Hier praten we nooit meer over.” Op dat moment voelde dat positief, omdat het de illusie wekte dat ik door kon. Maar in werkelijkheid is mijn leven daar al tot stilstand gekomen. Ik was als verlamd. Na een aantal maanden probeerde ik nog de baby terug te krijgen, maar ik kreeg te horen dat ze al weg was. Dat bleek later een leugen. Ik trok me terug in mezelf, hield
afstand van mensen, en trouwde uiteindelijk een dominante, oudere man. Hij bepaalde mijn leven en bevestigde dat ik niet deugde. Van mijn kind moest hij niets weten: wat zouden onze kennissen wel niet denken? Ik protesteerde niet, ik was immers een slecht mens. Mijn moeder zweeg het dood. Kort voor zijn dood zei mijn vader dat hij het anders had moeten doen. Na zijn overlijden stortte ik in. Een groot verdriet kwam boven. Door therapie begon ik langzaam de nachtmerrie te begrijpen die me jarenlang teisterde: ik deed een baby in een kooitje en liet het doodgaan. Toen pas werd ik woedend op mijn ouders en de mensen die voor mij hadden beslist dat ik mijn kind moest afstaan. Ze hadden me behandeld alsof ik geen mens was. Toen mijn man stierf, was de weg vrij om Pamela te zoeken. Ik was erg blij toen ik haar had gevonden, maar het was ook onwezenlijk. Pas in de loop der jaren kon ik het geluk echt voelen.’
Pamela (43) kwam als dreumes terecht in een liefdevol gezien. Haar biologische moeder wilde ze wel zoeken, maar ze durfde niet goed.
“‘Van wie heb je die mooie krullen?” vroeg iedereen altijd. Zo werd ik continu geconfronteerd met mijn adoptie. Dat was geen groot probleem, want ik had lieve, verstandige ouders en een leuke broer – maar toch. Alsof ik telkens weer verantwoording moest afleggen. Hoe mijn ouders ook volhielden dat ik niet anders was, ik was dat natuurlijk wel een beetje. Ik heb als kind eerst ruim een jaar in een kindertehuis gewoond, voordat ik – na twee keer een uurtje met hen spelen – met mijn adoptieouders ben meegegaan. Dat er dan iets gebeurt met je gevoel van veiligheid lijkt me achteraf niet verwonderlijk. Ik vond het fijn in ons gezin, ik was een tevreden, maar rusteloos kind. Mijn ouders waren open over Ciel en waarom ze niet voor mij kon zorgen. Toen vond ik dat zielig voor Ciel. Toch had ik geen aandrang haar te zoeken. Totdat ik rond mijn dertigste te veel werk op me had genomen en wat rust nam. Opeens drongen zich allemaal vragen op over mijn basis en waar ik vandaan kwam. Dat ik mijn biologische afkomst niet kende, speelde gewoon een rol in mijn leven, het zat in mijn systeem. Zonder houvast was ik in de wereld gezet en ik miste de zekerheid over mijn oorsprong. Ik erkende dat ik mensen op afstand hield en tegelijk een enorme pleaser was, om te voorkomen dat ze me zouden verlaten. Die inzichten waren pijnlijk. Omdat ik meer rust wilde vinden in mezelf, besloot ik mijn biologische moeder te zoeken. Maar eerst moest ik daarvoor eindeloos moed verzamelen. Want ik kon opnieuw worden afgewezen. Wilde ik dat risico wel lopen? En zou ik mijn ouders geen pijn doen? Terwijl ik nog zat te dubben, viel er een brief van de Fiom op de mat: Ciel zocht mij. Dat ik haar nu ken en me soms in haar herken, heeft me meer rust gebracht. Me completer gemaakt. Ze was bij mijn bruiloft en heeft de geboorte van mijn kinderen meegemaakt. Maar de angst dat er niemand is om echt op terug te vallen, verdwijnt nooit helemaal.’
Wil (58) heeft sinds eind 2011 contact met haar zoon Peter. Ze ontmoette hem een jaar geleden.
‘Afgelopen jaar nodigde ik mijn drie volwassen kinderen bij ons thuis uit, omdat ik ze iets belangrijks wilde vertellen. “Ben je soms zwanger?” grapte er één aan de telefoon. Ik vond het eng om mijn kinderen te vertellen over Peter, mijn eerstgeborene. Maar het was een enorme opluchting dat er geen geheim meer was. Wat was ik blij met het bericht dat Peter me zocht. Zelf heb ik nooit gezocht, omdat ik vond dat ik daar het recht niet toe had. Ondanks mijn nuchterheid zat ik bij het eerste gesprek bij de Fiom toch een flink potje te janken. Alles kwam weer boven. Want welk meisje van 17 wil nou zwanger zijn? Toen ik er iets van begon te merken was ik net begonnen als ziekenverzorgster in de stad. Ik ontkende de zwangerschap volledig totdat het echt te laat was. Mijn reactie was radicaal: ik ga het afstaan. Ik wist zeker dat iemand anders het veel beter kon opvoeden dan ik op dat moment. Aan mijn ouders merkte ik – al werd het niet zo uitgesproken – dat het beter was als het geheim bleef in het dorp waar ik vandaan kwam. Als ongehuwde moeder was je toch een schande. Ik sloot me volledig af voor het kind in mij. Op mijn werk werd ik gesteund in mijn besluit. De voorloper van de Fiom regelde een liefdevol gezin; de vrouw daarvan ging mee naar de bevalling. Ik wilde de baby niet zien en ook het geslacht niet weten. Drie dagen erna zat ik al weer op de verjaardag van mijn vader. Ik dacht: het is voorbij, streep eronder. Maar dat lukt natuurlijk niet. Je bedenkt telkens hoe oud hij is – ze hadden me later verteld dat het een jongen was – en je vraagt je af hoe het met hem gaat. Mijn man is de enige die ik het heb verteld toen we verloofd waren. Ik schaamde me, maar hij reageerde begripvol. Peter is nooit weggeweest uit mijn gedachten, maar toch, in de drukte van een gezin met drie kleine kinderen, vervaagde zijn bestaan. Wel heb ik me vaak afgevraagd: had ik het niet anders kunnen doen? Met de wijsheid van nu had ik hem nooit afgestaan.’
Peter (41) was veertig jaar lang boos op zijn moeder omdat ze hem had weggedaan. Die woede is nu weg.
‘”Veertig jaar ben ik kwaad geweest,” schreef ik in mijn eerste brief aan mijn biologische moeder. Maar nu ik eindelijk weet waarom ze me heeft afgestaan is die boosheid verdwenen. Ik heb iets wezenlijks teruggevonden. Als kind schaamde ik me ervoor geadopteerd te zijn, af te wijken van de rest. Mijn adoptieouders waren goed voor me, maar toch heb ik altijd het gevoel gehad niet goed genoeg te zijn. Want mijn echte moeder vond me niet de moeite waard. Hoe kun je nou je eigen kind wegdoen? Ik was boos op haar. Ik werd een binnenvetter, iemand die een steeds dikkere muur om zich heen bouwde: menige vriendin is daarop afgeknapt. Ook mijn huidige vrouw loopt tegen mijn geslotenheid op: ik vind praten lastig. Misschien heeft dat te maken met mijn ouders, die eigenlijk nooit met mij over de adoptie spraken. De angst van mijn moeder om me kwijt te raken aan mijn biologische moeder was altijd voelbaar. Vanwege mijn ouders durfde ik ook nooit naar Wil op zoek te gaan. Televisieprogramma’s als Spoorloos kon ik niet verdragen. Maar toen mijn dochter werd geboren, vroeg ik me af wat ik haar straks over haar afkomst moest vertellen. Ik wist niets. Onder aanmoediging van mijn vrouw benaderde ik de Fiom, de organisatie die afstandsmoeders en geadopteerden begeleidt als ze elkaar zoeken. Het eerste gesprek daar was al meteen een ommekeer in mijn leven: ze lieten me inzien hoeveel redenen er kunnen zijn om een kind af te staan. Daar had ik nooit over nagedacht. Ik beet me alleen vast in het idee dat ik niet gewenst was. Ik hoorde daar ook dat veel afstandsmoeders hun kind niet willen zien, maar Wil reageerde tot mijn opluchting positief. Een half jaar lang stuurden we elkaar voorzichtig brieven en foto’s. Bij onze eerste ontmoeting had ik fotoboeken meegenomen van mijn jeugd. Het was ontroerend die samen te kunnen bekijken.’
Vanaf zijn geboorte verlangde Hannie (60) naar haar enige kind Micha. Hij wilde haar lange tijd niet ontmoeten.
‘Ik was amper 17 toen ik zwanger werd van een man die ik daarna nooit meer wilde zien. Toen ik het merkte, werd ik doodsbang. Uit alle macht probeerde ik het te verbergen voor mijn ouders, want ik kende het genadeloze oordeel over meisjes in ons dorp die hetzelfde was overkomen. “Als jullie dat gebeurt, kom je er nooit meer in,” had mijn vader vaak verkondigd. Uiteindelijk zagen mijn ouders natuurlijk de dikke buik. De schaamte overheerste: ik moest uit beeld, naar een nicht in Limburg. Daar kon ik weer gewoon over straat. Ik was opgelucht dat ik niets meer hoefde te verbergen. Voor mijn gevoel besloot ik zelf dat ik het kind ging afstaan. In de kraamkliniek van een Limburgs tehuis voor ongehuwde moeders beviel ik van een zoon. Ik heb hem alleen in een flits gezien. Toen ze me op een zaal legden met allemaal blije moeders met hun baby’s, stortte ik in. Zo wreed. Daar huil ik nu nog steeds om. Mijn ouders boden toen nog aan om het kind toch mee naar huis te nemen, maar dat voelde niet meer als een keus. Het kind was beter af in een ander gezin. En ik wilde dat het voorbij was. Maar een kind blijft aanwezig in je leven, een voortdurend verlangen. Ik kon ermee leven omdat ik hoorde dat hij in een onderwijzersgezin was terechtgekomen en het daar goed had. Beter dan bij mij, prentte ik mezelf in. Mijn redding was dat ik met mijn vrienden altijd goed over mijn zoon kon praten. Ik moest erover praten om te kunnen overleven. Toen hij wat ouder was, wilde ik hem graag ontmoeten. Ik heb via de Fiom twee keer contact gezocht. Maar Micha wilde me beide keren niet zien. Dat deed me verdriet, maar ik besloot te wachten tot hij zelf zou komen, ook omdat ik vond dat ik geen recht op hem had. Toch heb ik altijd geloofd dat het goed zou komen. En nu het zover is, merken we dat we zo veel op elkaar lijken. Ik voel me de koning te rijk hem terug te hebben in mijn leven.’
Micha (42) drukte het idee van een biologische moeder liever weg. Tot het niet meer ging.
‘Ik ben opgevoed door leuke, liefdevolle ouders. Het was geen geheim dat ik geadopteerd was, ze lokten me in de loop der jaren regelmatig uit om erover te praten. Door concentratieproblemen versleet ik een aantal basisscholen, maar verder herinner ik me een heerlijke jeugd. Totdat ik op mijn 17de zwaar ging puberen, waarbij vooral mijn adoptiemoeder het moest ontgelden. Zelfs de politie kwam eraan te pas. Mijn ouders bleven me steunen en maar met me praten om me vooruit te helpen. Uiteindelijk heb ik toch nog de hts gedaan. Wel bleef ik een extreem feestnummer, een impulsieve optimist, die bijvoorbeeld zomaar een kroeg op Kreta begon. Rusteloos maar gedreven pakte ik van alles aan, als het maar bewondering en waardering opleverde. Wat moest ik ermee dat mijn biologische moeder contact wilde? Ik was bang dat ze me zou gaan claimen. Twee moeders was gewoon te ingewikkeld. Ik wilde me niet met haar bezighouden. Met de jaren kwam mijn leven in iets rustiger vaarwater. Toen mijn eerste kind werd geboren, kon ik me helemaal niets meer voorstellen bij het afstaan van je kind. Maar alle gevoelens daarover drukte ik weer weg. Pas toen er de laatste jaren problemen in mijn relatie ontstonden, besefte ik dat ik iets moest oplossen rondom die adoptie. De gespecialiseerde psycholoog bij wie ik terechtkwam, zei: “Laten we beginnen met de constatering dat je biologische moeder bestaat.” Toen werd ik overvallen door een enorm verdriet. Langzaam begon ik te begrijpen hoe ongewenst ik me had gevoeld. En zag ik in dat ik Hannies bestaan had ontkend uit loyaliteit met mijn ouders. En hoe ik die leegte altijd had overschreeuwd. Die inzichten luchtten me zo op dat de weg vrij was om Hannie te ontmoeten. De Fiom legde me uit hoe ik dat rustig en overdacht kon doen. Maar toen Hannie positief reageerde, durfden we het aan elkaar meteen te zien. We “herkenden” elkaar onmiddellijk. “Mag ik je omhelzen?” vroeg ze. “Ja graag,” was mijn antwoord.’