Het verstaan en spreken van een taal (de zogenaamde mondelinge vaardigheden) zijn van een heel andere orde dan het lezen en schrijven van een taal (de schriftelijke vaardigheden). Dat zal ik toelichten.
De mondelinge vaardigheden worden eigenlijk automatisch door een kind verworven. Dat kan in één of meerdere talen tegelijk gebeuren, zolang het kind maar genoeg taalaanbod ontvangt in al die talen. Kinderen hebben hiervoor een aangeboren taalvermogen, dat heel gevoelig is tot ze een jaar of acht worden. Het kost een kind dan ook geen bewuste cognitieve inspanning om taal te leren spreken en verstaan, en ook als het kind meer dan één taal in zijn of haar leefomgeving hoort, raakt het daar niet van in de war. Omdat uw dochter tweetalig wordt opgevoed, heeft u dit waarschijnlijk ook zelf al ervaren.
Geschreven taal wordt door taalkundigen beschouwd als een ‘onvolledige weergave’ van gesproken taal. Je kunt immers wel letterlijk opschrijven wat iemand zei, maar voor een lezer gaat veel informatie verloren, die voor een luisteraar wel direct duidelijk is. Een luisteraar kan bijvoorbeeld direct horen dat de spreker een vrouw is, dat ze een Limburgs accent heeft, dat ze zich erg boos maakt terwijl ze praat, en dat ze de laatste woorden van haar zin het belangrijkst vindt, omdat ze die sterk benadrukt. Al die extra informatie gaat verloren als je gesproken woorden ‘reduceert’ tot geschreven woorden.
Je zou kunnen zeggen dat geschreven taal wat verder van onze natuur afstaat dan gesproken taal, en kinderen beschikken voor het leren van schriftelijke taalvaardigheden dan ook niet over zo’n mooi aangeboren vermogen. Anders gezegd: mondelinge vaardigheden kun je verwerven, maar schriftelijke taalvaardigheden moet je leren, en dat laatste kost wèl cognitieve inspanning. Zo rond hun zesde jaar zijn kinderen gemiddeld cognitief rijp om aan dit leerproces te beginnen. Maar als een kind gevraagd wordt om twee talen tegelijk te leren lezen en schrijven, dan vormt dat wèl een extra cognitieve belasting. En bovendien: het kind zou wel degelijk in de war kunnen raken, zeker bij twee talen die veel op elkaar lijken, zoals bij het Nederlands en Duits het geval is.
Het is gewoon wat veel van het goede om tegelijkertijd te moeten leren dat je dezelfde klank kunt schrijven als ‘oe’ (in het Nederlands) en als ‘u’ (in het Duits), en een andere klank als ‘uu’, maar ook als ‘ü’. Het Nederlands is op zich al ingewikkeld genoeg, met die lange ij en korte ei, en met de ‘Adje au’ en ‘Otje ou’.
Daarom luidt mijn advies: laat uw dochter eerst op school in het Nederlands leren lezen en schrijven, en begin pas met het Duits als de herkenning van de verschillende klanken bij haar goed geautomatiseerd verloopt. Bij vlotte, probleemloze lezers kun je verwachten dat dit ongeveer aan het einde van groep 3 het geval is: zij kunnen na een jaar onderwijs snel de verschillende leestekens verklanken, en halen ze weinig meer door elkaar. Mocht uw dochter tot de wat minder vlotte lezers blijken te behoren –ook helemaal geen schande-, wacht u dan gerust nog een jaartje langer met het Duits, tot het einde van groep 4.
Veel succes gewenst!
Tweetalig opvoeden biedt veel voordelen, maar hoe dóe je het?
Neem een kijkje op de volgende sites: