Niet iedereen bouwt met evenveel gemak een mooie liefdesrelatie op. Zo’n 30 à 40 procent van alle mensen is wat minder bedreven in het aangaan van intieme banden. Hun liefdesleven verloopt moeizaam. Velen van hen hebben geen partner, en als ze er wél een hebben, is het vaak hangen en wurgen.
Hechtingsstijl test: hoe ga je om met intimiteit in de liefde?
Ze hebben het gevoel dat ze te weinig liefde krijgen, omdat de ander vooral met zichzelf bezig is. Of ze krijgen het snel benauwd in relaties, omdat de ander juist behoeftiger is dan zij en telkens aandringt op diepe gesprekken, gezamenlijke familiebezoeken en avondjes op de bank.
En wat te denken van de man van die ene vriendin, die wel behoefte heeft aan nabijheid, maar er toch telkens voor terugschrikt. Als zijn vrouw zegt dat ze hem mist, doet hij het af met: ‘Nou zeg, niet sentimenteel worden, hoor!’
Hoe kan het toch dat sommige mensen er maar er niet in slagen om een bevredigende band met elkaar op te bouwen, hoe graag ze dat ook willen? Gaan deze minder gelukkigen op een verkeerde manier relaties aan?
Zoeken ze types uit die niet bij hen passen? Of reageren ze misschien verkeerd op degene die wél bij hen past – waarmee ze een relatie die op zich succesvol zou kunnen zijn, in de kiem smoren? En zijn die patronen nog te veranderen?
Eerste jaren
De manier waarop we als volwassene omgaan met liefde en intimiteit, wordt voor een belangrijk deel bepaald door onze vroegste ervaringen.
Cruciaal is hoe onze ouders in de eerste jaren na onze geboorte reageerden op onze behoeften. Mensen hechten zich aan hun partner zoals ze dat in hun jeugd aan hun ouders hebben gedaan.
Dat zegt psycholoog Pieternel Dijkstra, auteur van het boek Omgaan met hechtingsproblemen. De omgangspatronen die je in je jeugd hebt aangeleerd, zijn meestal behoorlijk hardnekkig, zegt Dijkstra. ‘Je neemt ze mee naar de volwassenheid, en ze gaan dan de relatie met je partner beïnvloeden.’
De Engelse psycholoog John Bowlby stelde in de jaren zestig en zeventig in zijn wereldberoemd geworden ‘hechtingstheorie’ dat we een aangeboren neiging hebben om ons te binden. Mensenbaby’s zouden anders simpelweg niet overleven, afhankelijk als ze zijn van hun ouders.
Een baby heeft daarom allerlei biologisch bepaalde reflexen die ervoor zorgen dat zijn ouders bij hem in de buurt blijven en zich aan hem zullen binden. Hij grijpt zijn ouders vast, hij kruipt ze achterna, hij maakt geluidjes, hij lacht, hij huilt.
Zelfs heel jonge baby’s, van nog maar twee maanden oud, zijn al gevoelig voor de aanwezigheid van hun moeder. Als zij de kamer verlaat, daalt hun huidtemperatuur, wat een indicator is voor emotioneel ongenoegen.
Niet de moeite waard
Toch garandeert onze biologie nog niet dat er ook een goede band ontstaat tussen ouder en kind. Sommige ouders reageren namelijk niet voldoende of verkeerd op hun kind.
Pieternel Dijkstra: ‘De meeste ouders zijn attent, warm en begripvol, maar er zijn er ook die afstandelijk, afwijzend of kil zijn. Weer anderen zijn onvoorspelbaar: ze reageren alleen op hun kind als ze daar zelf tijd voor of zin in hebben.’
De Amerikaanse psycholoog Mary Ainsworth deed baanbrekend onderzoek op dit gebied. Ze observeerde moeders en hun baby’s, en kwam erachter dat er grote verschillen bestaan in de sensitiviteit van moeders.
Een goede moeder voelt de behoeften van het kind feilloos aan. Ze knuffelt het bijvoorbeeld als het getroost wil worden, maar respecteert tegelijkertijd ook zijn autonomie als het zelf iets wil ondernemen.
Als een moeder daarentegen snel geïrriteerd is, of onvoorspelbaar, of het kind te weinig aandacht geeft, of niet openstaat voor de signalen van het kind, dan verandert er iets fundamenteels. Het kind krijgt het gevoel dat het geen controle heeft over zijn omgeving.
Hierdoor wordt die omgeving eerder iets griezeligs dan iets spannends om te ontdekken. Hij leert niet op anderen te vertrouwen en krijgt een negatief zelfbeeld. Pieternel Dijkstra: ‘Onbewust denkt zo’n kind dan: blijkbaar ben ik niet de moeite waard om op te reageren.’
Onvoorspelbare ouders
De liefdevolle aandacht van ouders is overigens niet alleen nodig om fysiek te kunnen overleven, stellen de Duitse hechtingsdeskundigen Klaus en Karin Grossmann in hun boek Bindungen – das Gefüge psychischer Sicherheit. Ook psychisch moeten ze in stress-situaties op hun ouders kunnen rekenen.
Weten zijn ouders hem te kalmeren en te troosten, wanneer het kind geschrokken is van een enge film of ruzie heeft gehad op het schoolplein, dan ontstaat ‘veilige hechting’. De ouders zijn dan een veilige haven waar het kind naar kan terugkeren.
Daardoor leert een kind zowel op zichzelf als op anderen te vertrouwen. Gebeurt dat niet, dan kunnen, afhankelijk van de reactie van de ouders, de volgende problematische ‘onzekere hechtingsstijlen’ ontstaan:
- ‘Angstig-obsessieve’ gehechtheid: deze kinderen met onvoorspelbare ouders gaan jammeren en jengelen. Ze klampen zich vast, uit angst dat ze verlaten zullen worden.
- ‘Afwijzend-vermijdende’ gehechtheid: deze kinderen met afstandelijke ouders hebben geleerd dat ze hun gevoelens maar beter niet kunnen tonen, omdat daar toch afwijzend op wordt gereageerd. Ze worden hierdoor wantrouwend tegenover anderen, leren al vroeg op eigen benen te staan, verwachten geen liefde en aandacht meer, en zeggen daar ook geen behoefte meer aan te hebben.
- ‘Angstig-vermijdende’ gehechtheid: deze kinderen hebben ook afstandelijke ouders, waardoor ze evenmin vertrouwen op anderen. Maar zij zijn daardoor ook nog het vertrouwen in zichzelf kwijtgeraakt. Ze verlangen wel naar liefde, maar geloven niet dat ze het waard zijn.
De invloed van onze genen
Vroege jeugdervaringen spelen de grootste rol, maar er is ook een genetische component. Uit tweelingenonderzoek is gebleken dat 20 tot 40 procent van onze hechtingsstijl is toe te schrijven aan onze genen. Behalve de afwijzend-vermijdende stijl, waarvoor geen genetische factor te vinden is: kennelijk is het tegennatuurlijk om helemaal geen intimiteit te willen.
Wie zijn eigen hechtingsstijl wil onderzoeken, moet zich allereerst twee essentiële vragen stellen, zeggen de Amerikaanse psychologen Bartholomew en Brennan: hoe bang ben ik dat ik verlaten word? en: hoe goed voel ik mij op mijn gemak met nabijheid?
Vind een relatiecoach via Coachfinder
Een relatiecoach helpt bij het oplossen van relatieproblemen of om juist prettig uit elkaar te gaan. Vind een betrouwbare coach via Coachfinder.
Lees meer over relatiecoachingVraag 1 heeft direct te maken met ons zelfbeeld. Is ons zelfbeeld positief, dan vertrouwen we erop dat we het waard zijn om van gehouden te worden. En dat iemand die ons echt goed kent, ons niet in de steek zal laten.
Is ons zelfbeeld echter negatief, dan hebben we dat vertrouwen niet en zijn we doodsbang om verlaten te worden. Vraag 2 heeft direct te maken met het beeld dat we van anderen hebben. Is dat positief, dan durven we anderen dichtbij te laten komen, omdat we niet bang zijn dat ze ons zullen kwetsen.
Vertrouwen we anderen daarentegen niet, dan voelen we ons niet op ons gemak met intimiteit en houden we ze op een afstandje.
Knipperlichtrelaties
De mens is biologisch geprogrammeerd om iemand te zoeken die emotioneel met hem verbonden is, daar zijn psychologen het wel over eens.
Vandaar dat zoveel mensen blijven doorploeteren in relaties waarmee ze niet tevreden zijn. Vaak is het hun eigen hechtingsstijl die bepaalt welke relatieproblemen er ontstaan.
Zo raken de angstig-vermijdend gehechten snel verzeild in een relatiepatroon van aantrekken en afstoten. Neem de vrouw met de knipperlichtrelatie, die haar vriend meerdere keren verlaat omdat ze twijfelt. Om hem vervolgens weer lange smeekbedes te schrijven vol hoop en spijt.
De afwijzend-vermijdend gehechten gaan nog een stapje verder: ze zijn zo gesloten als een oester. Hun partner krijgt nooit echt een band met hen, en dat is vooral een probleem voor de partner.
Zelf zijn deze mensen redelijk gelukkig zonder intieme relaties, onder het motto ‘wat je niet kent, dat mis je ook niet’.
Vastgeklampt
De angstig-obsessief gehechten op hun beurt zijn in relaties vooral bezig met zichzelf: krijg ik wel genoeg steun en aandacht? Ze klampen zich vast aan hun partner en zijn snel jaloers.
Deze mensen hebben de neiging om alles op zichzelf te betrekken en te overdrijven als er iets tegenzit. Wanneer hun partner bijvoorbeeld later thuiskomt dan aangekondigd, denken ze meteen: ‘Zie je wel, hij vindt het niet leuk om bij mij te zijn!’
Pieternel Dijkstra: ‘Angstig-obsessief gehechten hebben vaak zo veel steun en bevestiging nodig, dat ze er niet voor hun partner kunnen zijn als die dat nodig heeft: een arm om de schouder, een luisterend oor of een goed advies. Ze weten niet hoe dat moet, zijn te egocentrisch of staan niet sterk genoeg in hun schoenen. Dat kan bij de partner een gevoel van eenzaamheid geven.’
Een onzekere hechtingsstijl kan niet alleen leiden tot emotionele verwijdering, het kan ook funest zijn voor de seks en de communicatie tussen de partners. Vergelijk dat eens met relaties tussen veilig gehechte geliefden: uit onderzoek blijkt dat zij stressbestendiger zijn, minder overspel plegen, minder vaak depressief zijn, veel minder vaak psychosomatische aandoeningen hebben, meer contact hebben met vrienden en het ook nog eens beter doen op het werk.
Er is hoop
Zijn ingesleten patronen in hoe we omgaan met anderen eigenlijk nog wel te veranderen? Zijn mensen met een onzekere hechtingsstijl gedoemd om voor altijd te blijven worstelen met relaties?
Is er nog hoop als je weet dat wetenschappers al vóór de geboorte voor 75 procent kunnen voorspellen welke hechtingsstijl het kind zal krijgen, alleen door het gedrag van de moeder te observeren?
Ja, ondanks dat is er hoop. Hechtingsstijlen zijn tamelijk goed veranderbaar, en ze veranderen vooral de goede kant op, zo blijkt uit onderzoek.
Ongeveer 30 procent van de mensen slaagt er in de loop van het leven in om een veiligere hechting aan te gaan. Mensen die als kind al veilig gehecht waren, verliezen die basis meestal niet. Toch moeten veilig gehechten die toevallig de verkeerde partner tegen het lijf zijn gelopen, wel oppassen.
Besmettelijk
Iemand die van zichzelf een veilige hechtingsstijl heeft, maar een relatie aangaat met een onzeker gehecht persoon, wordt daardoor ‘besmet’ en kan dan minder zeker worden in relaties.
Training Houd me vast (voor jou en je partner)
- Leer elkaar écht zien en begrijpen
- Ontdek hoe jullie pijnlijke momenten uit het verleden kunnen loslaten
- Officiële Emotionally Focused Therapy (EFT) training van Sue Johnson
- Met het boek Houd me vast van Sue Johnson
195,-
Dit blijkt uit een experiment dat Psychologie Magazine deed in samenwerking met de Nijmeegse onderzoekers Dineke Kroesbergen en Roos Vonk.
Volgens Vonk is het de kunst om erachter te komen waar je relatieproblemen vandaan komen. ‘Is je partner iemand die niet bij je past en niet aan jouw relatiebehoeften tegemoet kan komen? Of ligt het meer aan je eigen onzekere hechtingsstijl, en zijn je behoeftes zo irreëel dat niemand eraan kan voldoen?
Het antwoord op deze vragen kan bepalend zijn voor de keuzes die je maakt in een onbevredigende relaties, bijvoorbeeld een relatie waarin jij altijd meer wilt dan de ander.’
Wie zijn onzekere hechtingsstijl wil veranderen, heeft allerlei mogelijkheden tot verbetering, zo staat te lezen in Omgaan met hechtingsproblemen van Pieternel Dijkstra. Je kunt er allereerst zelf veel aan doen, stelt ze.
‘Bijvoorbeeld door je relatie langzaam op te bouwen. Veel mensen rollen in een relatie zonder dat ze daar goed over nadenken. Ze laten zich leiden door verliefdheid en lichamelijke aantrekkingskracht.
Werken aan relaties
Dit geldt vooral voor mensen met verlatingsangst, de angstig-obsessief gehechten die moeite hebben om op eigen benen te staan. Ik zou zeggen: leer elkaar eerst eens kennen voordat je voor elkaar kiest.
Heb je dezelfde normen en waarden, dezelfde doelen, dezelfde verwachtingen van een relatie? Passen jullie persoonlijkheden bij elkaar? Dat zijn belangrijke voorwaarden om een relatie te laten slagen.’
Soms is het raadzaam om in relatietherapie te gaan. Daar leren partners elkaars signalen beter op te vangen. Hierdoor gaan ze positiever op elkaar reageren en wordt de relatie warmer en stabieler. Maar ook een individuele aanpak kan helpen.
Bij inzichtgevende therapie onderzoek je de mechanismen uit je kindertijd. Met het doel het verleden los te kunnen laten en andere keuzes te kunnen maken in het heden. Bij cognitieve gedragstherapie draait het om het aanleren van een realistischer en genuanceerder beeld van relaties.
Een vermijdend persoon met bindingsangst kan door therapie gaan inzien dat niet álle mensen onbetrouwbaar zijn. Terwijl iemand met verlatingsangst een positiever zelfbeeld kan ontwikkelen.
Pieternel Dijkstra: ‘Wie zichzelf niet langer naar beneden haalt, zijn sterke kanten leert benoemen, assertief is en verantwoordelijkheid neemt voor zijn successen, zal niet meer zo bang zijn dat hij wordt verlaten.’
Partner als therapeut
Gelukkig is therapie niet altijd nodig. Het leven helpt soms ook een handje. Het blijkt namelijk dat 50 procent van de veilig gehechten een relatie aangaat met een onzeker gehechte partner. Daarmee geeft deze het goede voorbeeld aan al diegenen die nooit geleerd hebben hoe ‘het’ moet in relaties.
De Amerikaanse psycholoog Joanne Davila, die onderzoek doet naar de vraag hoe je je hechtingsstijl kunt verbeteren, is daar zeer optimistisch over. ‘Iemand met een onzekere hechting heeft veel aan een veilig gehecht persoon,’ zegt ze.
‘De veilig gehechte persoon is betrouwbaar en serieus, drukt waardering en liefde uit voor de ander en is beschikbaar als de ander hem nodig heeft. Die houding kan soortgelijk gedrag oproepen bij de partner.
In een stevige relatie steunen partners elkaar, ze zoeken elkaar op bij tegenwind. Ze kennen elkaars zwakheden en vangen die van elkaar op, in plaats van daar misbruik van te maken. Ze letten op hun eigen behoeften maar ook op die van de ander, en zorgen ervoor dat er wederkerigheid is.’
Je partner die je geneest van je onzekere gehechtheid: een mooier medicijn is niet denkbaar.