De chimps deden uitsluitend na wat nodig was om het snoep te krijgen, althans in het geval van de doorzichtige doos. Ze hadden dus goed opgelet. Kinderen daarentegen deden álles na, inclusief handelingen die nergens toe dienden.
Het deed denken aan bijgeloof, zo’n hele reeks rituele handelingen. Onze soort heeft veel rituele gebruiken die nergens toe dienen: we kloppen iets even af, we dragen een versleten T-shirt omdat het geluk brengt, of gaan nooit het voetbalveld op zonder onze onderbroek binnenstebuiten te keren. Mensen zijn zo bijgelovig dat een placebo voor ons nog steeds werkt, ook al staat er met grote letters ‘placebo’ op. We voelen ons met zo’n pil toch net even beter dan zonder.
Ook sommige dieren zijn bijgelovig, zij het in mindere mate. Er zijn katten die schijnen te denken dat ze voer krijgen als ze maar goed aan het bankstel krabben of honden die in de keuken een rondje draaien omdat ze ooit na zulk gedrag gevoerd werden. De bekende psycholoog B.F. Skinner had het in de jaren veertig al over ‘superstitiën’ bij zijn duiven. Een apparaat gaf ze op gezette tijden voer, zonder een enkel verband met het gedrag van de duiven. Toch legden de dieren verband tussen het voer en bepaalde toevallige acties, die ze daarna steeds vaker uitvoerden. Eentje draaide voortdurend in het rond, een ander stak z’n kop steeds in dezelfde hoek van de kooi.
Wij mensen nemen bijgeloof zo serieus dat het de vooruitgang in de weg kan staan. Het klassieke voorbeeld is de bliksemafleider die Benjamin Franklin ontwikkelde, een van de grondleggers van de vs. Omdat de bliksem speciaal kerktorens trof, werd hij met de ‘hand van God’ geassocieerd. Dus toen Franklin beweerde – en bewees – dat het probleem verdween als hij een metalen staaf op de toren zette en met de grond verbond, werd dit als ketters beschouwd. Het was pure hoogmoed! Dus geen wonder dat het juist Boston was, waar veel kerken een bliksemafleider hadden gekregen, dat door een aardbeving werd getroffen. Niemand kan aan de hand van God ontsnappen!
Bijgeloof heeft iets doms in zich, omdat een toevallige associatie tot oorzaak wordt verheven. Maar er zit ook een positieve kant aan – en daarom wordt de reactie van de kinderen bij het dozenexperiment toch niet beschouwd als minder intelligent dan wat de apen deden. Onderzoekers zien het gedrag van de kinderen nu juist als een gevoeligheid die de culturele overdracht bevordert. Hun zogenaamde ‘over-imitatie’ helpt hen zich het gedrag van volwassenen eigen te maken; die weten immers alles beter.