Toen ze 20 was, zakte ze voor het eerst door haar benen. Deborah de Poorter werkte naast haar studie in een café-restaurant. Het ene moment stond ze daar met een dienblad vol glazen, het volgende lag ze op de grond – als een plumpudding in elkaar gezakt. Niks ernstigs, vond ze zelf. Een ongelukje, zei ze tegen haar ongeruste collega’s.
In de weken erna viel ze nog een paar keer flauw, dus ze ging toch maar naar de huisarts. Die verwees haar naar een psycholoog. ‘Ze dachten allebei dat ik depressief was,’ zegt De Poorter. ‘Hoewel ik daar zelf niet van overtuigd was, slikte ik de antidepressiva die de huisarts me voorschreef. Ik wist dat het niet goed met me ging, maar niet wat er aan de hand was.’
Een paar maanden later kreeg ze op haar opleiding een paniekaanval. ‘Eerst kreeg ik het erg benauwd, alsof er langzaamaan stenen op mijn borst werden gelegd. Ik begon te hyperventileren en mijn hele lichaam ging tintelen.’ Omdat ze steeds vaker zulke aanvallen kreeg, verhoogde haar huisarts de dosis antidepressiva en gaf haar een kalmeringsmiddel.
Nu, vijf jaar later, weet ze dat dat niet de juiste remedie was voor