Het middelpunt, dat was-ie. Op elke verjaardag stond hij groots te oreren, elke kroegborrel kon op hem rekenen, was het aardig weer, dan hop, zat hij alweer met deze of gene op het terras. Extravert was hij, spontaan, uitgesproken, een gangmaker pur sang.

Ga voor groei
Word nu abonnee

Ga voor groei

Kies voor Psychologie Magazine en ontvang elke maand verrassende inzichten over gedrag, liefde, werk en mentale gezondheid. Ook ontvang je 15% korting op alle online trainingen in onze Psychologie Academy.

Word nu lid

Maar dat is inmiddels lang geleden. Tegenwoordig leest hij. Veel. Vaak. Lang. In zijn eentje. Hij spreekt heus graag af, maar dan wel liever een-op-een. Doorhalen is iets van vroeger. En het bijzondere is: hij is gelukkiger dan ooit.

Dat weet ik, want ik herken iets in zijn verhaal. Wie mij tien jaar geleden tegenkwam, zou ook hebben verklaard dat ik de verpersoonlijking van extravertie was. Iemand die altijd een anekdote of grap paraat had, die dol was op mensen, die nooit alleen was.

Dat laatste klopte overigens. Er zijn fases in mijn leven dat ik zelden thuis verbleef. Ik was te druk met het onderhoud van mijn sociale leven, met de lichten uitdoen in clubs, met zwieren en zwaaien door de stad. Ik heb er goede herinneringen aan. Maar als ik heel eerlijk ben, herinner ik me ook een continu gevoel van overspanning. Van te hard je best doen. Van altijd aan staan en leuk zijn.

Ik was druk bezig niet op mijn moeder te lijken. Mijn moeder die nogal kluizenarig was, weinig vriendinnen had en zich terugtrok waar het maar kon. Ik zette me daar flink tegen af, wat ertoe leidde dat ik heel lang niet erkende dat ook ik een introverte kant heb.

Dat ik als kind niet voor niets met een doek een tentje bouwde om zo een schuilplek voor mezelf in huis te creëren waar ik ongestoord de halve bibliotheek uitlas. Dat ik feestjes weliswaar heel leuk vind, maar er geen energie van krijg.

Die krijg ik van alleen zijn. Dan laad ik op.Toen ik ontdekte dat er naast introverten en extraverten ook ambiverten zijn, voelde dat als een openbaring. Peper én zout, het mocht. Een beetje van dit en een beetje van dat, dat ben ik.

Naar mate ik ouder word, durf ik steeds meer toe te geven aan mijn diverse behoeften. Zo ook mijn lieve vriend, ooit voorop stampend in de polonaise door de stad, nu zo veel gelukkiger bij een een-op-eengesprek.

‘Soms vraag ik mezelf af: ben ik echt zo veranderd?’ mijmert hij. Ik knik. Zeker, ik ken hem niet terug. Of toch? Als pubers hingen we uren met elkaar aan de telefoon. Dan voerden we de fijnste gesprekken, veel beter dan in een drukke klas. En waren we niet ook ooit totaal overprikkeld weggegaan bij een muziekfestival?

Terwijl iedereen zijn neusjes kapotsnoof, dachten wij: dit is te veel, te warm, te druk. Wegwezen. Nog altijd sturen we elkaar elk jaar een appje met de tekst: ‘Gefeliciteerd dat we niet naar Lowlands hoeven!’ Want ja, ook saaiheid mag je vieren. En dus grijns ik, en geef ik het antwoord dat wel klopt: ‘Of je veranderd bent? Welnee. Je bent eindelijk jezelf.’