Ik groeide op met de angst om doof te worden. Mijn opa, moeder, oom en een van mijn zussen waren allemaal slechthorend door een erfelijke afwijking.
Mijn moeder was altijd als de dood dat mijn andere zus en ik ook slechthorend zouden worden. Die kans was vijftig procent. Wekelijks testte ze ons gehoor met kleine luisterspelletjes en lange tijd leek het erop dat ik de dans zou ontspringen.
Als kind wist ik niet beter dan dat slechthorendheid er niet mocht zijn. In onze familie werd altijd krampachtig gedaan over doof zijn. Dat leverde nogal eens ongemakkelijke situaties op.