Ghna (10): ‘Papa zat in een ander AZC dan wij’
‘Papa ging als eerste naar Nederland met de boot. Ik miste hem. Negen maanden later reisden mijn broertje, zus en ik met mama naar Turkije. We hoorden een tijdje niks van papa.
Bevrijd jezelf van oude pijn
- Ontdek hoe oude ervaringen nu nog meespelen in je keuzes en gedrag
- Verwerk je mentale pijn met bewezen effectieve technieken
- Ervaar meer innerlijke rust, zelfvertrouwen en vrijheid
69,-
We maakten ons zorgen, maar toen was hij daar ineens om ons op te halen. Hij wilde ons verrassen. Eenmaal in Nederland zat papa in een ander AZC dan wij.
Toen werd mama plotseling ziek. Ze had een baby in haar buik en had veel pijn. Ze moest naar het ziekenhuis en kwam niet terug. Mijn zus en ik wachtten in het AZC.
Van andere mensen daar kregen we eten. Wij konden het zelf niet halen, want mama had onze kaarten. We waren bang, want we wisten niks. Papa wist niet eens dat mama in het ziekenhuis lag. De batterij van haar telefoon was leeg.
Ze kon niet praten met de mensen in het ziekenhuis, want ze sprak geen Nederlands. Ze was heel ziek en huilde veel. Het baby’tje is uit haar buik gehaald en leeft niet meer. Na drie dagen hielp een assistent van de dokter haar en belde papa. Toen kwam hij naar ons toe.
In het AZC kwamen een keer allemaal Nederlandse moeders pannenkoeken bakken met ons. Ik kende dat niet, maar het was heel lekker, met stroop. Met zijn allen aten we ze op, dat was leuk. De eerste maand woonden we in Maastricht.
Daarna gingen we naar een AZC in Breda. Mijn juf uit Maastricht kwam een keertje langs in Breda, met allemaal boeken. Dat was heel lief. Leren lezen vind ik op school het moeilijkst. Daar moet je goed Nederlands voor begrijpen. Papa en mama zitten ook op school om Nederlands te leren.
Van de oorlog in Syrië weet ik nog de geluiden. Schreeuwende mensen en tatatatataaa! Dan gingen we dicht tegen elkaar in de badkamer zitten, want dat was de veiligste plek van ons huis. Ik was bang.’
Montaser (11): ‘Ik had mama anderhalf jaar niet gezien’
‘We woonden in het mooiste huis van Idlib. Als er een vliegtuig aankwam, gingen we dicht tegen elkaar aan in de middelste kamer zitten. Mensen uit de straat kwamen bij ons schuilen. Vaak zaten we er met zo’n 25 mensen.
Twee keer knalde een bom op ons huis. Er was veel lawaai. Ook reden er steeds tanks voorbij. Ons huis staat er nog, alle meubels zijn nog daar. In Syrië had ik veel vrienden. Eén vriend was er twee dagen ziek van toen ik weg was.
Papa nam mij mee. Hij kon niet zonder me, zei hij. Ik ben zijn kleine lievelingetje. Mijn broers van 17 en 18 en zus van 21 bleven bij mama in Syrië. We hebben veel gelopen. Toen we in het bos wachtten tot we met de boot konden, was ik bang voor slangen. Ik vond een verrekijker op de grond. Het is het oudste wat ik heb.
Kalmeer je lichaam, kalmeer je geest
- Leer je omgaan met overprikkeling en overspoeling
- Ontwikkel je meer lichaamsbewustzijn
- Creëer je meer balans met behulp van de polyvagaaltheorie
69,-
De bootreis duurde 28 dagen. Met vier kinderen zat ik in het midden. Ik was heel bang, vooral voor haaien. Papa zat vooraan met alle andere mannen, te bidden dat het goed kwam. Vlak bij land prikten ze de boot lek. Toen moesten we wachten in het water, want we mochten alleen in kleine groepjes aan land.
Daarna kan ik me niks meer herinneren. Mama heb ik anderhalf jaar niet gezien. Dat was lang, ik heb in haar buik gezeten, ik miste haar. In de nacht sliep ik dicht tegen papa aan, dat was fijn. Nu mama in Nederland is, slaap ik in mijn eigen bed.
Als de oorlog voorbij is, gaan we terug. Ik wil dan in een Syrische tv-serie spelen, eentje die over vroeger gaat. Ik ken ze allemaal.’
Rokaia (8): ‘We gaan in Nederland allemaal naar school, papa en mama ook’
‘Ik ga altijd op de fiets naar school. Het is vlakbij, maar ik vind het leuk om te fietsen. Ik zit in groep 4. In rekenen ben ik het best. Ik kan heel mooi schrijven, maar met lezen moet ik extra oefenen, zegt de juf. Tekenen is ook leuk.
Mijn zus heeft mooie verf. Daarmee heb ik getekend op de muren van haar kamer. Ze was boos, want ze vond mijn tekeningen niet mooi. Toen zei ik dat ze me dan mooi moest leren tekenen. Maar dat wil ze niet, ze moet meestal huiswerk maken.
Mijn broers zijn 13 en 15 en mijn zus is 18. Ze willen nooit spelen, omdat ze het druk hebben met school. Papa en mama gaan ook naar school. Ze leren Nederlands.
In Syrië speelde ik veel op straat met andere kinderen. Hier ga ik soms naar buiten, maar er zijn geen kinderen om mee te spelen. Op school heb ik twee vriendinnen. Ons buurmeisje zit ook bij mij op school.
Soms speel ik met haar op het plein, maar hier in de straat praat ze niet met me. Haar moeder zegt ook niks. Misschien vindt ze ons een beetje eng omdat we uit een ander land komen. Onze andere buren helpen ons met alles, met brieven lezen en dingen in het huis.
Van de oorlog weet ik niks meer. Papa ging eerst naar Nederland met de boot. Wij zijn zeven maanden later met het vliegtuig vanuit Libanon gekomen. Mama heeft bijna een kogel in haar buik gehad, dat vertelde ze een keer.
Mama is heel blij met Nederland, dat we hier alles kunnen. We kunnen hier allemaal naar school en er zijn geen bommen.’
Veerkracht: sterker bij tegenslag
- Leer hoe je optimistischer wordt - zelfs bij tegenslagen
- Maak een persoonlijk plan om gemakkelijker overeind te blijven op uitdagende momenten
- Gebaseerd op inzichten uit de positieve psychologie
79,-
Noor (8): ‘Het was niet fijn met de boot. Ik wil daar niet meer aan denken’
‘Papa en mama praten nog geen Nederlands, ik wel. Daarom help ik altijd met vertalen in winkels, bij de gemeente en bij de bank. Toen mama een keer naar het ziekenhuis moest, snapte ik niet alles wat de dokter zei. Maar ik probeerde het toch te vertellen. In het AZC vragen andere mensen mij ook vaak om te helpen vertalen. Ik vind het leuk om te helpen. Dan zeggen mensen: “Wat knap van jou.”
Op school ben ik ook knap. Vooral in rekenen. Vouwen en hartjes kleuren vind ik heel leuk. En spelen met vriendinnen. Ik ben al naar vier scholen geweest, in Breda, Budel, weer in Breda, Vlissingen en nu hier in Baexem (bij Roermond).
Alle kinderen hielpen me toen ik hier kwam. Een meisje uit groep 1 geeft me altijd een knuffel als ze me ziet. Ik heb veel vriendinnen. In Vlissingen had ik een heel lieve juf. Ze kocht een maillot voor me. En ze kwam ook een keertje hier op bezoek.
Angèle (een vrijwilliger uit Breda die Noor en haar familie nog steeds steunt; red.) is de liefste. Zij komt ook langs en zij helpt altijd. Van haar krijg ik ook soms nieuwe kleren en ik ga met haar zwemmen.
In de zomer gingen we weleens naar een strandje, net als in Vlissingen. Want ik mis het strand daar, het graven in het zand en schelpen zoeken.
Papa nam mij mee uit Syrië. Mijn broertje en zusje waren te jong voor de reis. En mijn oudste zus moest mijn moeder helpen. Ik heb ze een knuffel gegeven en gezwaaid. Daarna heb ik ze lang niet gezien. Het was niet fijn met de boot. Ik wil daar niet meer aan denken.
Papa dacht dat het twee maanden zou duren voordat mama kwam, maar het duurde een jaar. Gelukkig konden we bellen. Mama was bang, daar in de oorlog. Maar nu is ze in Nederland. We zoeken een huis. Dan is alles goed.’
Achtergrond: waarom kinderen met oorlogstrauma’s kunnen opbloeien door school
In de alom bejubelde documentaire De kinderen van juf Kiet, over de instroomklas in het Noord-Brabantse Hapert, is te zien hoe door oorlog getraumatiseerde kinderen weer voorzichtig opbloeien.
Gretig storten ze zich op de lees- en rekentaakjes of de theateropdracht waarbij ze naar zichzelf in de spiegel moeten glimlachen met een bloem in de hand. Ook is duidelijk hoe moeilijk ze het soms hebben.
Ghan, Montaser, Rokaia en Noor uit de interviews bij dit artikel behoren tot de ruim drieduizend kinderen tussen 4 en 12 jaar die momenteel in Nederlandse asielzoekerscentra zitten.
Doorgaans heeft zo’n 10 tot 20 procent dermate ernstige psychische problemen dat ze speciale hulp nodig hebben, maar het merendeel doet het verbazingwekkend goed in het nieuwe thuisland. Vermoedelijk komt dat doordat ze naar school gaan: een belangrijk middel om veerkracht terug te krijgen.
Bezig zijn met hoop maakt mensen hoopvoller
School is een goede buffer tegen stress, blijkt uit een Canadese literatuurstudie uit 2016. Niet dat er veel onderzoek is gedaan: vluchtelingen zijn een lastige onderzoeksgroep omdat die weinig homogeen is. Ze komen uit alle delen van de wereld, uit totaal andere gebieden en culturen met uiteenlopende problemen.
Toch zijn er wel een paar algemene uitspraken te doen. Zoals: een positieve schoolervaring maakt dat kinderen zich beter aan hun nieuwe leven aanpassen. En: betrokkenheid bij de school vergroot het zelfvertrouwen en verkleint de kans op depressie.
‘School biedt natuurlijk structuur. Maar leren biedt ook perspectief: je bent weer bezig met iets te worden, met de toekomst, met dromen. En dat geeft vleugels,’ verklaart klinisch psycholoog Trudy Mooren. Ze is onderzoeker en coördinator Youth, family and trauma bij Stichting Centrum ’45 en verbonden aan de Universiteit Utrecht.
‘Voor kinderen die uit een angstige, onzekere situatie komen, en ook in Nederland vaak nog in het ongewisse leven over hun asielstatus, is dat toekomstperspectief ongelooflijk belangrijk.’
Bezig zijn met hoop maakt bovendien hoopvoller. In het Canadese onderzoek kregen vluchtelingenkinderen een creatieve workshop waarin ze tekeningen, schilderingen, foto’s en collages over het thema hoop maakten. Deze groep piekerde minder en was sociaal vaardiger dan de groep die niet had deelgenomen.
Ook sport en vriendschappen dragen bij aan veerkracht, omdat die kinderen het gevoel geven weer ergens bij te horen – een basisbehoefte van mensen. ‘Vandaar dat de vele gedwongen verhuizingen binnen Nederland ook zo desastreus zijn voor kinderen,’ zegt Mooren.
Gedragsproblemen na oorlogservaringen
Een à twee op de tien vluchtelingenkinderen in Nederland heeft meer specialistische hulp nodig om zijn leven op de rails te krijgen, schat de psycholoog.
Hoe meer een kind heeft meegemaakt, hoe groter de kans op gedragsproblemen, zoals extreem druk of agressief gedrag of juist zeer teruggetrokken zijn. Sommige kinderen zijn extreem angstig of hebben zulke nachtmerries dat ze niet meer durven slapen.
Mooren: ‘Zij zijn bijvoorbeeld getuige geweest van een publieke onthoofding of hebben versnipperde ledematen gezien na bombardementen.’
Deze kinderen krijgen onder meer een vorm van cognitieve gedragstherapie waarin ze hun verhaal kunnen vertellen maar waarin ze ook rationaliseren: dat was toen, dat was vreselijk, maar hier is het veilig.
Coping-technieken: effectief leren omgaan met stress
Mooren gaat binnenkort ook een preventief programma testen. De pilot is net succesvol afgerond in een uitzetcentrum, waar veel uitzichtloosheid heerst.
Ouders en kinderen krijgen er stresscoping-technieken aangereikt, waarmee ze leren effectief om te gaan met stress. ‘We zetten op een rij welke problemen ze hebben en welke daarvan ze zelf kunnen oplossen. Wat deden ze in hun vroegere leven om stress te verminderen?’
Maar kinderen en ouders leren ook focussen op hun sterke kanten. Samen maken ze bijvoorbeeld een fantasiedier dat die krachten verbeeldt.
‘We onderzoeken wat hun waarden waren. Als je zo’n tijd op de vlucht bent, kun je het zicht kwijtraken op wie je bent en wat je belangrijk vindt. Het is goed als je beseft dat de “ik” van vroeger en die van nu bij elkaar horen.’