Tientallen, vuistdikke mappen stonden in strakke rijen op tafel. Hij had ze geordend door op de rug in een klein, naar achter hellend handschrift een verwijzing naar de inhoud te kriebelen. ‘Pol. Verhoor 1. Rechtbank III.’
Hij wist precies waar hij wat kon vinden: getuigenverklaringen, slachtofferverhoren, allemaal ‘leugens’ om hem ‘erbij te lappen’. Als ik hem niet zou sussen, las hij de verklaringen elk gesprek weer voor en raakte hij steeds opnieuw overstuur. Ook nu zag ik de dikke aderen in zijn hals alweer sneller gaan kloppen.
De feitelijke gevangenschap van deze man, die al drie jaar in een slepende rechtszaak verwikkeld was, was niets vergeleken met de klem waarin zijn paranoia hem hield. Een onmogelijke situatie.
Sinds zijn eerste psychose, de faillietverklaring van zijn bedrijf en de harde jaren die hij op straat had geleefd, vertrouwde hij niemand meer. Tegelijkertijd leek hij continu op zoek naar geruststelling.
Een bewijs dat de wereld toch vriendelijker was dan hij vreesde. Terwijl hij dat nooit zou geloven. Het maakte hem onbereikbaar voor mij. Alsof hij ergens op de bodem van een put zat, langs de muren omhoog probeerde te krabbelen, maar steeds weer weggleed.
Rationeel gezien was het nog wel te begrijpen wat deze man deed. Hij legde de oorzaak van alles wat misliep in zijn leven buiten zichzelf. Politie, justitie, hulpverleners, iedereen was tegen hem. Het gaf hem concrete vijanden om tegen te vechten, het lot is ook maar iets abstracts. Maar wat een eenzaam gevecht.
Een depressieve vriendin met wie ik vaak wandel, doet iets tegenovergestelds. Ze legt alle schuld voor haar lijden bij zichzelf. ‘Ik heb alles fout gedaan,’ stelde ze laatst huilend vast. ‘Mijn leven is mislukt.’
Met een korte pijnscheut dacht ik aan haar lieve vriend en mooie kind. Waren zij deel van de mislukking? Maar ik wist ook wel dat zij er niks mee te maken hadden.
Ook mijn vriendin was in een put gekukeld en kon simpelweg niet verder kijken dan tot aan de bovenste rand. Met een beetje geluk zag ze nog net het stukje lucht daarboven. Meer niet.
In een van mijn laatste gesprekken met de man was hij net terug van de zoveelste rechtszitting. Hij had zich daar zo opgewonden dat de rechter hem de zaal uit had laten zetten. Nu zat hij bij het raam te roken in de enige nette trui die hij bezat.
Hij zag er vermoeid uit. Voor hem lagen zijn mappen, een pen, envelop en een half volgeschreven vel papier. Hij begon een omstandig verhaal over ‘het document’ dat hij aan het opstellen was voor Willem-Alexander.
Die moest weten welk onrecht er in zijn land plaatsvond. Met een gepijnigde grimas zei hij: ‘Ik heb goede hoop dat hij mij wel begrijpt.’