Twee dagen per week reist Bert Keizer (69) als euthanasie-arts door Noord-Holland. Natuurlijk, hij had na zijn pensioen ook actief kunnen worden bij een golfclub of naar Toscane kunnen emigreren. Maar werken voor de Levenseindekliniek paste nou eenmaal beter bij de ietwat zwartgallige auteur van bestsellers als Het refrein is Hein. Thuis bij terminaal zieken en mensen met dementie hun euthanasiewens bespreken en die wens – mits gehonoreerd – uiteindelijk ook uitvoeren, het geeft hem het gevoel zinnig bezig te zijn. ‘Als verpleeghuisarts zat ik nou eenmaal 24 jaar aan het levenseinde. Daardoor wist ik dat ik prettig gezelschap ben voor mensen in beroerde omstandigheden. Het was onzin geweest als ik me op de aardappelgroothandel had gestort.’
Wat maakt dat u speciaal dit werk zo graag en goed doet?
‘Tja, de motivatie van de hulpverlener… Ik denk dat het bij mij neerkomt op plezier hebben in een benigne vorm van machtsuitoefening. Mensen denken bij macht altijd aan Hitler, maar hulp verlenen is ook macht uitoefenen. Net als onderwijs geven. Die macht is leuk.’
‘Het heeft ook te maken met het feit dat ik een aandachtsjunkie ben. Ik voel me graag redder in nood. Ik heb graag dat er een plek is waar ze denken: als hij niet komt, schiet het niet op.
En hoe het kan dat ik niet somber word van mensen die doodgaan? Laat ik het zo zeggen: ik heb een heel matige opinie over het leven. Er is zo ontzettend veel leed. Ik kan me goed vinden in een fantasie van de filosoof Schopenhauer waarin hij op een kerkhof de doden wekt en ze vraagt: Wil je nog een keer? Ze antwoorden allemaal geschrokken: “Nee!”.’
Vinden uw patiënten in de Levenseindekliniek het leven ook maar matig?
‘Dat bespreek ik doorgaans niet zo met ze. Wel vraag ik eigenlijk altijd of ze zelf een goed leven hebben gehad. En iedereen antwoordt met ja.’