‘Ik ben een softe manager’, bekende een Amerikaanse zakenman onlangs in een managementtijdschrift. ‘Ik blaak niet van zelfvertrouwen zoals de klassieke leiders, ik beschik niet over een onwrikbaar doorzettingsvermogen en ik leid ook geen eenzaam leven aan de top. Ik probeer kwetsbaar te zijn en open te staan voor kritiek.’ Twintig jaar geleden had de topmanager zich niet op deze manier durven uitspreken. Soft management was toentertijd synoniem voor zwak leiderschap. Een echte leider was doortastend, autoritair en zelfverzekerd. Bovendien twijfelde hij nooit, laat staan dat hij kritiek van zijn ondergeschikten duldde.
Inmiddels zijn kwetsbaarheid en openheid vertrouwde begrippen in het vocabulaire van de moderne manager. Met de overgang van een industriële economie naar een kenniseconomie zijn immers ook de eisen die aan leiders worden gesteld ingrijpend veranderd. In plaats van een autoritair, op controle gebaseerd leiderschap, dat thuishoort bij een strak productieproces waarin mensen slechts radertjes zijn, hanteert de moderne baas een andere vorm van gezag. Zijn ondergeschikten, de professionele kenniswerkers van de 21ste eeuw, willen uitgedaagd en geïnspireerd worden; de baas moet hun creativiteit aanboren en het beste naar boven halen. Bovendien moet diezelfde baas een overkoepelende visie hebben, vertrouwen geven, motiveren, het team bij